Professionals beschouwen in de praktijk meer factoren als een risico voor kindermishandeling, dan die in dit hoofdstuk worden genoemd. Dat die factoren niet uit grootschalige robuuste studies als sterke risicofactoren naar voren komen, betekent niet dat dit over het algemeen of in individuele gevallen geen risicofactoren zijn. Zorgelijke situaties moeten daarom altijd in de context worden beoordeeld.
Het onderscheid tussen risicofactoren en signalen (hoofdstuk Signalen van kindermishandeling) wordt in de praktijk niet zo strikt gemaakt: de jeugdprofessional ziet in de praktijk, leest in het dossier of verneemt van ouders of derden: opmerkelijke uiterlijke kenmerken, (de afwezigheid van) gedragingen bij de jeugdige, problemen in of rond het gezin en patronen in de interactie tussen ouders en jeugdige en tussen ouders onderling.
Het eerste deel van de richtlijn betreft kennis over kindermishandeling. Daarom wordt in vaktermen gesproken over ‘risicofactoren’, factoren die een grotere kans geven op de aanwezigheid of het ontstaan van kindermishandeling. Spreek met ouders echter niet in deze vaktermen maar liever over ‘zorgen’, ‘aandachtsfactoren’, of ‘wat gaat goed en waarover maken we ons zorgen’ (zie ook Stap3: praat met ouders en jeugidgen).