De omvang van kindermishandeling wordt in ons land gemonitord met de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling. Er zijn drie metingen gedaan: in 2005, 2010 en 2017. Uit de meting van 2017 rijst het volgende beeld op.
Kanttekening: aangezien het onderzoek via informanten verloopt en via registratie van gemelde gezinnen bij Veilig Thuis, kunnen de resultaten beschouwd worden als een ondergrens.
Twee zelfrapportage-studies laten de volgende resultaten zien.
Kanttekening: het verschil in percentages tussen de twee zelfrapportage-studies komt voort uit een verschil in type prevalentie: in de eerste zelfrapportage-studie betreft 12 procent de prevalentie over ‘het afgelopen jaar’; bij de tweede betreft het de prevalentie ‘nu’, op dit moment’ en ‘ooit in het leven’ samen. Kijken we naar de prevalentie ‘ooit in het leven’ bij de eerste zelfrapportage-studie, dan is dit met 24,7 procent wel vergelijkbaar.
Kanttekening: het verschil tussen de jaarprevalenties van de twee zelfrapportage-studies wordt waarschijnlijk veroorzaakt door verschil in methodologie (informanten onderzoek respectievelijk zelfrapportage-studie bij alleen de groep adolescenten) waarbij het percentage van de tweede zelfrapportage-studie beschouwd moet worden als ondergrens.
Volgens de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014) heeft één op de tien meisjes tijdens de minderjarigheid wel eens (dus prevalentie ‘ooit in het leven’), tegen haar wil, manuele seks gehad en heeft 5 tot 10 procent ervaring met ongewilde orale seks of geslachtsgemeenschap. Dit betreft seksueel geweld zowel binnen als buiten het gezin.
In 2018 berekende de Nationaal Rapporteur op basis van data van Schellingerhout en Ramakers (2017) dat naar schatting 12 procent van de meisjes en 3 procent van de jongens in het regulier onderwijs vóór hun achttiende te maken krijgt met (ernstig) seksueel geweld. De monitor Seks onder je 25e geeft vergelijkbare resultaten: naar schatting 3 procent van de jongens en 14 procent van de meisjes maakt vóór hun achttiende verjaardag een vorm van ernstig hands-on seksueel geweld mee.
Onder volwassenen met een LVB komt seksueel misbruik vier keer vaker voor dan in de gemiddelde populatie. Hoe dit bij jeugdigen met een LVB is, is niet bekend. Wel noemt bijvoorbeeld de Commissie Samson (2012) dat uithuisgeplaatste kinderen met een LVB naar schatting driemaal zo vaak slachtoffer zijn van seksueel misbruik dan uithuisgeplaatste kinderen zonder beperking.
Hoeveel jeugdigen jaarlijks overlijden ten gevolge van kindermishandeling is in Nederland niet precies bekend. Kuyvenhoven et al. (1998) maakten op basis van vragenlijstonderzoek onder huisartsen en kinderartsen de schatting dat er 33 à 40 jeugdigen van 0 tot 12 jaar vermoedelijk overleden waren als gevolg van kindermishandeling in het jaar 1996.
Soerdjbalie-Maikoe et al. (2010) bekeken de dossiers van alle gerechtelijke secties van minderjarigen (vanaf 24 weken zwangerschap tot 18-jarige leeftijd) in de periode 1996 tot 2009. Daaruit kwam naar voren dat er gedurende die periode gemiddeld jaarlijks 15 à 17 jeugdigen, direct of indirect, door kindermishandeling waren gestorven. In beide studies is waarschijnlijk sprake van onderrapportage.