Middelengebruik

6. Behandeling

Behandelinterventies

Bij de behandeling van het middelengebruik van de jongere is het belangrijk dat de jongere en het systeem mee kunnen beslissen over de invulling van de behandeling. In de richtlijn Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp is uitgebreide informatie te vinden over de manier waarop dat vorm krijgt. Daarnaast heeft het Nederlands Jeugdinstituut de pagina Beslissen over hulp, waar onder andere praktische handvatten voor professionals, ouders en jongeren beschreven staan.

De best onderzochte psychologische behandelingen (met het meeste bewijs voor effectiviteit) bij personen met een stoornis in het gebruik van drugs zijn:

  • motiverende gespreksvoering;
  • Cognitieve Gedragstherapie;
  • (op middelengebruik gerichte) contingentie management;
  • systeembehandeling.

Deze behandelingen zijn meestal onderdeel van een bredere interventie en worden uitgevoerd door de specialistische GGZ en verslavingszorg. Ze zijn niet middel-specifiek. Dat betekent dat ze in de behandeling van het gebruik van meerdere middelen gebruik kunnen worden. De behandelingen zijn met name effectief bij stoornissen in het gebruik van alcohol, cannabis en cocaïne. Ze kunnen ook ingezet worden als er sprak is van comorbide stoornissen, waarbij het advies van de richtlijnen is om beide stoornissen tegelijk te behandelen.

1. Motiverende gespreksvoering

Deze techniek is in hoofdstuk 5, paragraaf Effectieve verslavingspreventie besproken, en wordt zowel binnen als buiten de verslavingszorg veel toegepast.

2. Cognitieve Gedragstherapie

Cognitieve Gedragstherapie (CGt) is een interventie die bij een breed scala aan psychische aandoeningen relatief succesvol wordt toegepast. CGt is een verzamelnaam voor een aantal interventies die cognitieve en gedragstherapeutische interventies combineren. Cognitieve therapie is een behandelvorm die ervan uitgaat dat stoornissen ontstaan doordat mensen bepaalde opvattingen over gebeurtenissen hebben die nauw samenhangen met sterke emoties en disfunctioneel gedrag. Gedragstherapie gaat ervan uit dat ongewenst gedrag vaak een aangeleerde, disfunctionele manier is om met problemen om te gaan, en dat ander gedrag aangeleerd kan worden om effectiever met problemen om te gaan. CGt voor de behandeling van problematisch middelengebruik is gebaseerd op de leertheorie en is erop gericht om de positieve verwachtingen die mensen van middelengebruik hebben te temperen.

Voor jongeren met problematisch middelengebruik, gokken of gamen is een aparte CGt-behandeling ontwikkeld, CGt-J. In CGt-J staat het versterken van de zelfcontrole centraal. Daarnaast is er veel aandacht voor het vergroten en vasthouden van motivatie voor verandering. Daarom zijn er onderdelen van motiverende gespreksvoering in opgenomen. De bijbehorende handleiding is gericht op behandelaren in de verslavingszorg, GGZ-instellingen en de eerste lijn. De handleiding bevat ook aanvullende informatie, psycho-educatie over gameverslaving en links naar websites die leren hoe om te gaan met problematisch middelengebruik, gokken of gamen. Daar kunnen zowel behandelaren als ook het (gezins)systeem hun voordeel mee doen. Specifiek voor behandeling van problematisch middelengebruik bij mensen met een lichte verstandelijke beperking is CGt+ ontwikkeld.

3. Contingentie management

Contingentie management (CM) is een specifieke vorm van gedragstherapie.

In de Multidisciplinaire Richtlijn Stoornissen in het gebruik van cannabis, cocaïne, amfetamine, ecstasy, GHB en benzodiazepines wordt geconcludeerd dat er voldoende bewijs is om aan te bevelen dat op middelengebruik gericht contingentie management een meerwaarde kan hebben bij cognitieve gedragstherapie en motiverende gespreksvoering en daarom overwogen moet worden.

Contingentie management is een interventie die oorspronkelijk is ontwikkeld in de volwassen verslavingszorg. Gedragstherapie gaat kort gezegd over het belonen van gewenst gedrag en het intrekken van privileges bij ongewenst gedrag. Het geven van punten waarmee beloningen verdiend kunnen worden, is een manier om positieve feedback te geven. In residentiële settingen is de valkuil dat de technieken van belonen en straffen gericht zijn op het disciplineren en handhaven van de orde in de leefgroep, in plaats van op het stimuleren van ander gedrag. Dit maakt de implementatie van CM in deze settingen lastig. De Multidisciplinaire Richtlijn Drugs stelt dat contingentie management een interventie is waarvoor specialistische kennis vereist is. Om deze reden is het advies om contingentie management alleen in de specialistische GGZ (verslavingszorg) uit te voeren.

In Nederland is één onderzoek gedaan waarin gebruik van een puntensysteem in de leefgroep vergeleken is met de reguliere aanpak in leefgroepen. Het onderzoek naar dit Residentieel Gedragstherapeutisch Programma laat zien dat bij de jongeren in de leefgroep met dit programma de gedragsproblemen en het middelengebruik meer afnamen en de sociale vaardigheden meer toenamen dan bij een vergelijkbare groep jongeren in een reguliere behandelgroep.

4. Systeembehandeling

Zoals al in de inleiding van deze richtlijn is aangegeven, is samenwerking tussen jeugdprofessional, de jongere en de ouders van groot belang. De jeugdprofessional neemt dan ook het initiatief om de jongere en de ouders uit te nodigen om actief deel te nemen aan de diverse onderdelen en aan besluitvorming in het gehele traject. Van belang is om hierbij de aandacht behalve op het gezinssysteem ook op systemen buiten het gezin te richten.

Bij systeeminterventies staat de samenwerking tussen professional, ouders en jongere centraal. Twee systeeminterventies richten zich, naast andere gedragsproblemen, ook op middelengebruik en hebben hier ook positieve effecten op: MDFT (Multi Dimensional Family Therapy) en MST (Multisysteem Therapie).

MDFT is een ambulante systeemtherapie aangevuld met bemoeizorg. De interventie richt zich op jongeren tussen de twaalf en negentien jaar die probleemgedrag vertonen (overmatig gebruik van drugs en/of alcohol, criminaliteit, spijbelen) en die daarnaast vaak gedrags- of psychische stoornissen vertonen. Het doel van MDFT is het realiseren van een verslavingsvrije leefstijl zonder probleemgedrag, en het verminderen van het risico op (strafrechtelijke) recidive. Een MDFT-traject neemt zes maanden in beslag, met twee tot drie sessies per week. Uit onderzoek komt onder meer naar voren dat deelname aan MDFT het gebruik en de afhankelijkheid van cannabis, alcohol en andere middelen vermindert.

Multisysteem Therapie (MST) is een intensieve ambulante behandeling voor jongeren van twaalf tot achttien jaar met ernstige gedragsproblemen bij wie plaatsing dreigt in de (gesloten) jeugdzorg of een justitiële jeugdinrichting. Vaak is er sprake van een combinatie van verschillende gedragsproblemen, zoals agressie, spijbelen, plegen van delicten, weglopen, drugsgebruik en omgang met verkeerde vrienden. Het doel van MST is het terugdringen van de ernstige gedragsproblemen en zorgen dat het gezin en zijn omgeving in staat zijn eventuele toekomstige problemen zelfstandig het hoofd te bieden. De behandeling duurt gemiddeld drie tot vijf maanden en betrekt alle systemen rondom de jongere (familie, school, buurt, vrienden), waarbij het gezin altijd (24/7) een therapeut ter beschikking heeft. MST heeft een uitgebreid kwaliteitsbewakingssysteem waarin behandelresultaten worden gemeten. Onderzoek naar MST geeft sterke aanwijzingen dat de interventie op de lange termijn effectief is in het verbeteren van opvoedvaardigheden en het verminderen van ernstige gedragsproblemen, waaronder middelenmisbruik.

MDFT en MST worden beschreven in de Databank Effectieve jeugdinterventies.

Toepassing van urine- en blaastest

Urinecontroles vallen onder vrijheidsbeperkende maatregelen en mogen dus niet zomaar ingezet worden. Er is in alle gevallen toestemming van de jongere nodig voor een urinecontrole. In de vrijwillige jeugdhulp is er vrijwel nooit een wettelijke basis voor maatregelen die de vrijheid van kinderen of jongeren beperken, ook niet onder het mom van ‘huisregels’. Omdat in de gesloten jeugdhulp wel sprake is van een machtiging door de kinderrechter gelden daar andere regels.

Urinecontroles kunnen in overleg met de jongere worden ingezet als monitoring, om te volgen of het de jongere lukt zich aan de gemaakte afspraken te houden. In contingentie management levert een schone urinecontrole expliciet een beloning op, en is het een standaard onderdeel van de interventie. In overige toepassingen is het vooral ondersteunend.

Een andere reden voor het inzetten van controlemaatregelen (zoals urine- en blaastesten) is het ondersteunen van de motivatie en vooral het vertrouwen in de eigen vaardigheden om het gedrag te veranderen. Voor sommige jongeren is deze stimulans nodig om op een bepaald moment niet te gaan gebruiken. Dit geldt vooral in de beginfase, wanneer jongeren de eerste stappen zetten om hun middelengebruik te veranderen. Dergelijke maatregelen kunnen echter alleen met toestemming van de jongere ingezet worden, en niet als straf of uitsluitingscriterium worden gebruikt. Als uit een urinetest middelengebruik blijkt, leidt dit tot een stevig gesprek en wellicht een evaluatie van de haalbaarheid van de gestelde doelen.

Een flexibel gebruik van urinetesten kan twee doelen dienen:

  • het is een manier voor jongeren om te bewijzen geen drugs te hebben gebruikt;
  • het is een manier om jongeren aan te tonen dat het stoppen met gebruik zichtbaar wordt in de testuitslagen (positieve prikkel).

Overigens zijn niet alle drugs even goed terug te vinden in de urine, of soms maar gedurende korte tijd, voorbeeld bij ecstasy en lachgas. Een goed laboratorium geeft ook advies bij de uitslag.

Per instelling zullen er verschillen zijn of en op welke manier er gebruik wordt gemaakt van urinecontroles. Het advies vanuit de werkgroep is om, als er wel gebruik van wordt gemaakt, dit dan volgens een protocol te doen. Zo wordt de kans op manipulatie van de urinecontrole tot een minimum beperkt, wat een zo betrouwbaar mogelijke uitslag oplevert.

Interventieoverzichten
1. Inleiding
Reageer!