Middelengebruik

7. Organisatie: beleid, competenties en scholing

Kennis, competenties en scholing

Kennis van jongeren en middelen(gebruik)

Hoeveel en welke competenties een jeugdprofessional moet hebben is afhankelijk van de functie. Een raadsonderzoeker heeft andere competenties nodig dan een pedagogisch medewerker in een residentiële setting of een jeugdbeschermer. Echter, kennis over middelen en middelengebruik onder jongeren behoort tot het basispakket van elke jeugdprofessional. Als deze achtergrond ontbreekt, dient de medewerker deze leemte in kennis door scholing aan te vullen. De werkgever moet ruimte en ondersteuning bieden om medewerkers in staat te stellen zich bij te scholen.

Van belang is dat jeugdprofessionals hun kennis vergroten over middelen(gebruik) en het signaleren van gebruik. Online is veel informatie te vinden – zie bijvoorbeeld www.drugsinfo.nl, www.jeugdverslavingszorg.nl of kijk op www.herkenalcoholproblematiek.nl voor specifieke informatie over vroegsignalering van alcoholproblematiek. Daarnaast worden vanuit de verslavingszorginstellingen trainingen en cursussen aangeboden (bijvoorbeeld de training Signaleren en Begeleiden). In de huidige opleidingen van jeugdprofessionals zou extra aandacht moeten worden besteed aan het herkennen van middelengebruik, ook in combinatie met psychische problemen en/of een LVB. Tot op zekere hoogte wordt dit ook gedaan. Op verschillende hogescholen worden er interdisciplinaire minoren verslavingskunde aangeboden voor studenten zorg en welzijn.

Tot op heden lijkt middelengebruik nog niet een van de thema’s waarin medewerkers frequent (bij)geschoold worden. Ook het Competentieprofiel hbo jeugd- en Gezinsprofessional besteedt er weinig aandacht aan. Aandacht wordt wel besteed aan gedragsproblemen, maar niet aan middelengebruik als mogelijk onderliggende oorzaak. Jeugdprofessionals koppelen gedragsverandering niet altijd aan middelengebruik. Daardoor richten zij zich vooral op de gedragsverandering en niet op de mogelijke onderliggende middelenproblematiek. Gedragsveranderingen moeten meer als signaal van mogelijk middelengebruik worden gezien.

Het is aan te bevelen een training in het signaleren van gebruik en motiverende gesprekvoering (met daarin specifiek aandacht voor het gebruik van middelen) op te nemen in het scholingsaanbod van alle jeugdhulporganisaties en vooropleidingen. Wellicht is het een investering op korte termijn, maar levert het uiteindelijk naar verwachting een besparing op in de intensieve zorg. Daarnaast is het wenselijk om middelengebruik aan de orde te stellen bij werkbesprekingen/intervisie. Scholing van een team kan een eenduidig gedragen visie ondersteunen.

Van belang is dat de directie garant kan staan voor de opleidingsmogelijkheden en dat zij zich bewust zijn van de financiële en organisatorische consequenties.

Aandachtfunctionarissen

Wanneer een integraal aanbod zoals beschreven in dit hoofdstuk (nog) niet mogelijk is, zijn tussenvormen mogelijk. Bij verschillende organisaties wordt gewerkt met ‘aandachtfunctionarissen middelengebruik’ (of verslavingsconsulenten). Hun werkzaamheden kunnen per organisatie verschillen.

Aandachtfunctionarissen hebben een opleiding of training tot aandachtfunctionaris of verslavingsconsulent gevolgd. Vaak worden deze opleidingen of trainingen intern aangeboden. Door de training of opleiding beschikken aandachtfunctionarissen over extra kennis over middelengebruik en verslaving. Ze kennen de afzonderlijke middelen en de signalen van gebruik, maar weten ook gespreksmethodieken in te zetten om het gebruik aan de orde te stellen.

De aandachtfunctionarissen zijn een vast aanspreekpunt voor alle medewerkers en/of teams van de organisatie op het terrein van middelengebruik, zij;

  • kunnen (afhankelijk van hun eigen kennis en vaardigheden) de scholing voor medewerkers verzorgen om hun kennis rondom middelengebruik te vergroten;
  • kunnen middelengebruik als onderwerp onder de aandacht brengen bij alle collega’s, en ervoor zorgen dat het een terugkerend gespreksonderwerp is;
  • kunnen bijeenkomsten organiseren om normen met betrekking tot middelengebruik te bespreken en teams te bewegen tot een eenduidige attitude ten opzichte van middelengebruik te komen;
  • worden geconsulteerd wanneer middelengebruik bij een (nieuwe) cliënt vermoed wordt;
  • kunnen in overleg met de jeugdverslavingszorg bepaalde interventies uitvoeren bij individuele jongeren. Een jongere gaat dan een consultatietraject in;
  • kunnen tijdens dit traject een jongere motiveren om behandeling van de verslavingszorg te aanvaarden. (NB: het traject kan ook verplicht gesteld wanneer een jongere zich niet aan de afspraken rondom middelengebruik gehouden heeft);
  • zijn het vaste aanspreekpunt bij contact met de verslavingszorg;
  • borgen beleid en de visie rondom middelengebruik binnen de organisatie.

Andersom kan bij verslavingszorgorganisaties een ‘aandachtfunctionaris jeugdhulp en jeugdbescherming’ ingesteld worden. Deze aandachtfunctionarissen hebben verschillende taken:

  • zij worden op de hoogte gesteld of geconsulteerd wanneer middelengebruik bij een (nieuwe) jongere problematisch is;
  • zij worden geconsulteerd als er vragen zijn over het gelijktijdig gebruik van medicatie en middelen;
  • zij kunnen outreachend werken wanneer een jongere niet naar de verslavingszorg kan/wil komen;
  • zij kunnen jongeren behandeling bieden naast de reguliere ondersteuning vanuit de jeugdhulp en jeugdbescherming (denk bijvoorbeeld aan een leefstijltraining);
  • zij vormen het vaste aanspreekpunt voor de medewerkers van de verslavingszorg/de ‘aandachtfunctionaris middelengebruik’;
  • zij zien erop toe dat het behandelplan van een jongere uit de verslavingszorg binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming realiseerbaar en hanteerbaar is.
Samenwerkingsafspraken tussen ketenpartners
Integraal aanbod
Reageer!