Scheiding en problemen van jeugdigen

3. Interventies voor jeugdigen en hun gescheiden ouders

Advies over de verdeling van zorg- en opvoedtaken na een scheiding

In het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) en in het Burgerlijk Wetboek is vastgelegd dat jeugdigen recht hebben op omgang met beide ouders, tenzij dit niet in hun belang is. Dit betekent dat een jeugdige na een (echt)scheiding ook recht heeft op omgang met de ‘uitwonende’ ouder. Onder ‘omgang’ verstaan we dat er contact is tussen de jeugdige en de uitwonende ouder (met of zonder gezag), zoals dit is vastgelegd in de omgangsregeling. Aan dit recht valt door beide ouders niet te tornen. De belangen van de jeugdige zijn en blijven dan ook uitgangspunt van gesprek met beide ouders (de inwonende en de uitwonende ouder). Het is van belang om te beseffen dat de begrippen ‘uitwonende’ en ‘inwonende’ ouder juridische termen zijn. In de dagelijkse werkpraktijk kunnen deze termen beter worden vervangen door termen die passen bij de dagelijkse opvoedpraktijk van velen (vader en moeder).

De mate van contact die beide ouders na de scheiding met hun kind(eren) hebben kan een belangrijk twistpunt tussen gescheiden ouders zijn. De jeugdprofessional zal dus regelmatig met deze problematiek worden geconfronteerd en moet daarom voldoende bekend zijn met de (wettelijke) regels inzake de omgang tussen ouders en jeugdigen. Dat betekent dat hij op de hoogte moet zijn van de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding die op 1 maart 2009 in werking is getreden. Een flink deel (20%) van de jeugdigen heeft na de scheiding geen contact meer met de uitwonende ouder (veelal de vader). Het gaat meestal om jeugdigen die zelf een van de ouders niet meer willen zien, maar het kan ook zijn dat de ouder hiervoor kiest.

In deze wet staat dat ouders (van minderjarigen) aan hun verzoek tot scheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan moeten toevoegen. Daarin moeten in ieder geval afspraken staan over: de manier waarop zij de zorg en opvoeding verdelen (zorgregeling); hoe zij de omgang met de kinderen regelen (omgangsregeling); de manier waarop zij elkaar informatie geven, elkaar consulteren en samen beslissingen nemen over belangrijke onderwerpen, bijvoorbeeld over de schoolkeuze; en de kosten van de verzorging en opvoeding (kinderalimentatie).

Een kind over wie de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen, heeft na een scheiding recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (gelijkwaardig ouderschap). Het gaat er daarbij om dat beide ouders in de tijd die ze met hun kinderen doorbrengen wezenlijk contact moet kunnen hebben met hun kinderen en kwalitatief goede en waardevolle zorg moeten kunnen bieden. Juridisch gezien betekent gelijkwaardig ouderschap niet dat de ouders verplicht zijn tot een gelijke (50%-50%) verdeling van de tijd die het kind bij elke ouder doorbrengt. Zijn de ouders, ondanks de hulp van een mediator of advocaat, niet in staat tot overeenstemming te komen, dan kan er soms nog wel deelovereenstemming worden bereikt. Bovendien heeft een ouder nog de mogelijkheid om alléén een verzoekschrift in te dienen. Daarin moet hij of zij dan wel aangeven waarom het niet is gelukt om samen een ouderschapsplan op te stellen. Ook moet deze ouder vermelden welke afspraken er volgens hem of haar in het ouderschapsplan moeten komen te staan. De andere ouder kan dan
eventueel verweer voeren met hulp van een eigen advocaat. Kinderen vanaf twaalf jaar worden door de rechter gehoord. De rechter beslist over de verdeling van de zorg, het is dus niet zo dat kinderen vanaf twaalf jaar zelf moeten of kunnen kiezen bij welke ouder zij wonen en hoe de omgangsregeling er uitziet. Wel kunnen ze aangeven wat zij graag zouden willen. Het is voor jeugdigen soms makkelijker zich hierover uit te spreken tegen een neutrale deskundige dan tegen hun eigen ouders.

Verreweg de meeste ouders (meer dan negentig procent) houden na hun scheiding gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kind(eren). In het ouderschapsplan moet dan een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) zijn afgesproken. Een ouder zonder gezag (minder dan tien procent) heeft recht op en de plicht tot omgang met zijn kind (omgangsregeling). Contact met een van de ouders kan, al dan niet voor bepaalde tijd, door de rechter worden stopgezet als het belang van de jeugdige daarom vraagt. Het is van belang de jeugdigen een stem te geven.

Professionals moeten serieus naar de mening van de jeugdige luisteren en er een passend belang aan hechten, in overeenstemming met de leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige. Uit onderzoek van Van der Valk (2013) blijkt dat nog maar één op de drie jeugdigen aangeeft mee te praten over contact en zorg. Het blijkt dat jeugdigen tevredener zijn over het contact naarmate zij meer kunnen meepraten over het ouderschapsplan. De jeugdprofessional hoort daarom – als dat mogelijk is – de jeugdige in de gelegenheid te stellen zijn mening kenbaar te maken, zodat deze ook kan worden meegewogen. Ook is het belangrijk dat de jeugdprofessional aan de jeugdige laat weten hoe zijn mening is meegewogen in de besluitvorming.

Wanneer ouders het niet eens kunnen worden over de zorgverdeling of de omgangsregeling legt dat grote druk op de jeugdige. Hendriks (2012) wijst in dit verband op de noodzaak van de ontvlechting van de partner- en de ouderrol. Probeer als professional ouders erop te wijzen dat zij scheiden als partners, maar niet als ouders. Als de ouders als ouder-subsysteem kunnen (blijven) functioneren, kunnen ze tegen hun kind zeggen: ‘Wij hebben dit of dat afgesproken …’, in plaats van: ‘Ik zeg dit en je vader zegt dat …’. Voor jeugdigen is dit heel belangrijk.

Alleen in die gevallen waarin de belangen van de jeugdigen structureel en ernstig klem dreigen te raken en er geen uitzicht is op verbetering van deze situatie, kan een rechter, op verzoek van de ouder(s), het gezag aan één ouder toewijzen. In dat geval heeft één ouder het gezag en dus zeggenschap over zijn kind. De andere ouder heeft geen gezag meer, maar blijft wel de juridische ouder van de jeugdige. De juristen Lam en Huitema (2019) hebben de Ouderschapswijzer ontwikkeld: een praktische handleiding voor de professional die inzicht geeft in soorten ouderschap volgens de wet, uitoefening van het ouderlijk gezag en bijbehorende rechten en plichten.

In de praktijk betekent dit voor jeugdprofessionals dat na een scheiding gekeken moet worden naar de afspraken in het ouderschapsplan, en vervolgens naar de leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige en naar datgene wat de jeugdige wil. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor de jeugdige en met de veiligheid in de directe omgeving? Is een passende opvoeding en verzorging gegarandeerd en is deelname aan het onderwijs goed geregeld, net als de omgang met leeftijdsgenoten? Is er een duidelijk toekomstperspectief voor de jeugdige? Ook is het van belang de kwaliteit van de ouder-kindrelatie na te gaan. Hoe jeugdigen met de scheiding van hun ouders omgaan, hangt deels af van de relatie die zij met hun ouders hebben. Daarin is kwaliteit (de aard van het contact) belangrijker dan kwantiteit (hoe vaak een jeugdige zijn ouder(s) ziet).

Op basis van alle verzamelde informatie moet naar de zorg- en omgangsregeling worden gekeken. Het belang van de jeugdige en zijn mening dienen hierbij leidend te zijn. Als blijkt dat een jeugdige ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen alvorens een nieuwe zorg- of omgangsregeling af te spreken. Het is wenselijk om hierbij de termijn te specificeren.

Professionals moeten weten dat aanhoudende conflicten een kenmerk kunnen zijn van een scheidingstrauma dat eerst moet worden verwerkt, voordat samenwerking tussen de ouders mogelijk is. Ook onverwerkt trauma bij ouders kan de samenwerking in de weg staan.

Vertel ouders dat het belangrijk is voor hun kind dat beide ouders instemmen met afspraken over de omgang en zorg. Ook als bemiddeling en begeleide omgang nodig is. Als hun kind erbij is, moeten ouders niet op een belastende manier over elkaar praten. Dus rustig zonder stemverheffing. Maak ouders duidelijk dat hun kind lijdt onder hun ruzies. Enkele tips (bron: Ouderschap Blijft, Nederlands Jeugdinstituut, 2011):

  • breng met ouders de pijnpunten in kaart, werk tijdens het gehele begeleidingsproces aan het vertrouwen en de motivatie;
  • benader de ouders in de communicatie met hen steeds vanuit hun rol als ouder. Kijk ook naar elke ouder als een individu met eigen behoeften (en een persoon die zelf ook kind is geweest). Daarmee erken je de complexiteit van de verwerkingstaak en zo voelen de ouders zich gezien en gehoord;
  • heb oog voor de stem van de jeugdige: breng de meningen, ideeën, wensen en behoeften van de jeugdige in kaart;
  • werk samen met het netwerk om de gemaakte afspraken vorm te geven.
Algemene adviezen naar leeftijd van de jeugdigen
1. Inleiding
Reageer!