In 2016 kregen ongeveer zesentachtigduizend minderjarigen te maken met de scheiding van hun ouders. Dat is meer dan tot nu toe gedacht. Scheidingen komen zowel in de stad als op het platteland voor, veel vaker in gezinnen zonder religieuze binding, en veel vaker in gezinnen met een lager opleidingsniveau. Jeugdigen van alle leeftijden kunnen te maken krijgen met scheidende ouders, dus ook heel jonge kinderen. Meestal hebben na de scheiding beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. Dit geldt wanneer de jeugdige tijdens een huwelijk of geregistreerd partnerschap is geboren. Samenwonende ouders moeten hiertoe een verzoek bij de kantonrechter indienen. Jeugdigen met een migratie-achtergrond wonen na een scheiding vaker in een moedergezin en hebben ook minder contact met hun uitwonende vader. Ongeveer vijftien procent van de jeugdigen ziet na een scheiding een van beide ouders niet meer en meestal betreft dat de vader.