Zoals naar voren komt in Hoofdstuk 1 is de duiding van lees- en spellingproblemen niet eenvoudig. Allereerst verwijst de primaire klacht – de problemen met lezen en spellen – niet naar een aangeboren functie maar naar een te leren vaardigheid. Tevens hangt de hardnekkigheid van de klacht samen met de kwaliteit en kwantiteit van het onderwijs. Hierdoor speelt het onderwijs een grotere rol bij lees- en spellingproblemen dan bij andere ontwikkelingsstoornissen (zoals ADHD of een autismespectrumÂstoornis). Daarnaast blijken verschillende ontwikkelingsstoornissen samen te kunnen gaan met dyslexie of een alternatieve verklaring te kunnen bieden voor de lees- en spellingproblematiek.
In dit hoofdstuk wordt daarom ingegaan op differentiaaldiagnostiek. Paragraaf 3.1 gaat in op de onderdelen van differentiaal diagnostiek bij een vermoeden van dyslexie, paragraaf 3.2 op de daarbij te gebruiken diagnostische instrumenten. Comorbiditeiten en alternatieve verklaringen voor de lees- en/of spellingproblemen staan centraal in paragraaf 3.3. Tenslotte komen in paragraaf 3.4 de onderdelen van het diagnostisch rapport en in paragraaf 3.5 de onderdelen en vereisten van een dyslexieverklaring aan bod.