Bij het gebruik van diagnostische instrumenten dient de gedragswetenschapper te kiezen voor instrumenten die betrouwbaar en valide zijn en adequate normen hebben voor de leeftijdsgroep van de jeugdige. De COTAN is hiervoor een belangrijke leidraad. Daarnaast is het van belang te kiezen voor instrumenten die een zo valide mogelijke operationalisatie zijn van de beoogde (latente) vaardigheid of functie. Helaas leert de praktijk dat er voor het in kaart brengen van lezen, spellen en gerelateerde vaardigheden bij jeugdigen van dertien jaar en ouder maar weinig goede testen zijn. In deze sectie wordt daarom specifiek aandacht besteed aan het gebruik van diagnostische instrumenten bij jeugdigen van dertien jaar en ouder.
Het meest kenmerkende symptoom van dyslexie is het niet vloeiend kunnen lezen van losse woorden. Om de leesvaardigheid op woordniveau in kaart te brengen, wordt de jeugdige een taak gegeven waarmee het aantal goed gelezen woorden binnen een bepaalde tijd wordt gemeten. Daarnaast kan het informatief zijn om ook de technische leesvaardigheid op zins- of tekstniveau te bepalen. Zie voor een overzicht van veelgebruikte instrumenten voor het meten van de leesvaardigheid Bijlage 2 aan het einde van dit hoofdstuk. Dyslexie uit zich vaak ook in moeite met lezen en spellen in vreemde talen. In het voortgezet onderwijs (en vervolgonderwijs) is het daarom verstandig om ook de technische leesvaardigheid in de onderwezen vreemde talen te toetsen. Het Expertisecentrum Nederlands heeft hiervoor een Woordleestoets Engels en een Woordleestoets Frans ontwikkeld.
Naast problemen met vloeiend lezen hebben veel jeugdigen met dyslexie ook spellingproblemen. Het is daarom belangrijk zowel het lezen als het spellen te meten. Zie voor een overzicht van veelgebruikte instrumenten voor het meten van de spellingvaardigheid Bijlage 2.
Spelling wordt niet alleen op een kwantitatieve manier getoetst, er kan ook op een kwalitatieve manier naar worden gekeken. Dat kan extra diagnostisch inzicht opleveren, bijvoorbeeld door een analyse van de hoeveelheid en het type fouten in een spontaan (d.w.z. niet in de context van een dictee) geschreven stuk tekst. Ook een analyse van het type spellingfouten is te adviseren omdat het handvatten kan geven voor de aanpak van de spellingproblematiek. Hiervoor kunnen spellingcategorieën, zoals die van Kleijnen of V-UCS gebruikt worden. Het PI-dictee en de SVT-Spelling bieden ook een mogelijkheid tot categorisatie van de gemaakte fouten.
Voor het meten van spellingvaardigheden met toetsen die (conform de COTAN) betrouwbaar en valide zijn én genormeerd zijn voor dertien jaar en ouder, zijn de mogelijkheden beperkt. Een oplossing is gebruik te maken van toetsen voor de basisspelling met normen voor leerlingen in groep acht van het basisonderwijs, zoals het PI-dictee of de SVT-Spelling. Aan het einde van de basisschool dient de basisspelling beheerst te worden en deze normen zijn daarom ook informatief voor een leerling in het VO. Een andere optie is om als indicatie gebruik te maken van toetsen die wel voor het VO zijn ontwikkeld, maar niet beoordeeld zijn binnen de COTAN, zoals Het wonderlijke weer en De vier scholieren.
In het VO hebben jeugdigen met dyslexie vaak problemen met de spelling in vreemde talen en zou het dus handig zijn om hier inzicht in te krijgen. Voor het meten van spellingvaardigheden in vreemde talen zijn helaas nog geen gestandaardiseerde, voor de Nederlandse populatie genormeerde toetsen voorhanden.
Bij jeugdigen met dyslexie kunnen bijkomende problemen optreden in het sociaal-emotioneel functioneren. Deze problemen kunnen onder andere (faal)angst, een negatief zelfbeeld en negatieve motivatie betreffen. Het is van belang tijdens het diagnostisch onderzoek een goed beeld te vormen van de mogelijke sociaal-emotionele problematiek. Dit kan door de ouders, onderwijsprofessionals en de jeugdige zelf te bevragen naar het sociaal-emotioneel functioneren van de jeugdige, en tevens door observaties en het afnemen van vragenlijsten tijdens het diagnostisch onderzoek.
Naar het zelfbeeld kan tijdens de intake of diagnostiek worden geïnformeerd door open vragen hieromtrent aan de jeugdige te stellen, zoals hoe kijk je naar jezelf?, hoe tevreden ben je over jezelf?, hoe zou het met je gaan als je zelfvertrouwen groter zou zijn?. Qua vragenlijsten die ook voor leerlingen in het VO geschikt zijn, valt te denken aan de competentiebelevingsschaal (CBS-K of CBS-A; meet zelfbeeld, competentiebeleving), de prestatiemotivatietest (PMT of PMT-K-2; meet angst en prestatiemotivatie), de schoolvragenlijst (SVL/SAQI; meet sociaal-emotioneel functioneren op school) en de zelfbeoordelingsschaal (ZBV, ZBV-K; meet angst).
Uit de wetenschappelijke literatuur blijkt dat verschillende vaardigheden samenhangen met de ontwikkeling van het lezen en spellen. Het zijn vaardigheden waarop jeugdigen met dyslexie vaak uitval vertonen (zie ook Hoofdstuk 1). Het is daarom nuttig deze vaardigheden in de verklaringsanalyse van het diagnostisch onderzoek in kaart te brengen. De huidige stand van zaken van de wetenschappelijk literatuur laat een viertal vaardigheden op het raakvlak van visueel-orthografische en fonologische verwerking zien, waarbij een grote mate van evidentie is dat zij een verklarende rol hebben in dyslexie. Het betreft:
Voor het testen van leesvaardigheid, spellingvaardigheid en de vaardigheden die zijn betrokken bij lezen en spellen, zijn verschillende instrumenten beschikbaar. Er is hierbij echter een groot verschil tussen leerlingen in het basisonderwijs, voor wie een behoorlijk repertoire aan instrumenten met positieve COTAN-beoordeling beschikbaar is, en leerlingen in het voorgezet, middelbaar beroeps- en hoger onderwijs, voor wie slechts een enkele test beschikbaar is.
Als houvast voor de keuze van meetinstrumenten bij jeugdigen na de basisschoolleeftijd kan het volgende stappenplan worden gevolgd: