Onderzoek laat zien dat veel interventies om een uithuisplaatsing te voorkomen op elkaar lijken als het gaat om de veronderstelde werkzame elementen. Ze besteden vrijwel allemaal aandacht aan:
het goed in kaart brengen van de situatie in het gezin en de verwachtingen van gezinsleden;
de huidige en toekomstige veiligheid;
een gedegen planning en evaluatie van de activiteiten;
het werken aan verandering, met name positievere relaties, communicatie en interactie;
een goede samenwerking met en ondersteuning van kinderen, jongeren en het gezin;
het verbeteren van opvoedvaardigheden;
het verminderen van (ernstige) gedragsproblemen;
hulp in de leefomgeving van het gezin;
hulp bij concrete vraagstukken met betrekking tot huisvesting, huishouden, verzorging en omgaan met instanties;
activering van het sociale en professionele netwerk.
De verschillen zitten met name in de tijdsduur van het traject, de intensiteit, de mogelijkheid tot 24-uurs bereikbaarheid, de consultatiemogelijkheden van experts en de wijze waarop supervisie en intervisie voor de professionals vorm krijgt. Frequente (telefonische) contacten tussen de hulpverlener en het gezin en intensieve intervisie voor de hulpverlener lijken effect te sorteren. Dit geldt ook voor een flexibele en hybride (combinatie van face-to-face en online contact) beschikbaarheid van de hulpverlener.
Het is belangrijk om bij de inzet van interventies op maat te werken, zodat de hulp goed aansluit bij de vraag en behoefte van individuele gezinnen en gezinsleden. Dit betekent het volgende:
een open, niet veroordelende houding van de hulpverlener;
cultuursensitief werken (lees hierover meer in de Inleiding.
traumasensitief werken, met aandacht voor veiligheid, verbinding (positieve stabiele relaties) en emotieregulatie (lees meer over traumasensitief werken in hoofdstuk 4);
aandacht voor veiligheid in het gezin, vooral bij jonge kinderen;
rekening houden met de inzet van specifieke interventies bij specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld gezinnen met een licht verstandelijke beperking).