Kinderen en hun ouders hebben na een uithuisplaatsing begeleiding nodig bij het verwerken van en omgaan met de uithuisplaatsing, het opbouwen van een steunnetwerk en het werken aan specifieke problemen.
Besteed in het hulpverleningsplan gedetailleerd aandacht aan de volgende aspecten:
verwerken van de uithuisplaatsing door ouders en kind (rouw, loyaliteitsconflicten, stigma);
contact(herstel) netwerk; contact tussen ouders en kind(eren), broers en zussen, belangrijke anderen, steunnetwerk voor het gezin;
expliciteren van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokkenen: ouders/kind/ pleegouders/gezinshuisouders/medewerkers residentiële zorg/voogd/sociaal werker;
‘zo thuis mogelijk’ opgroeien (zie ook Als de beslissing is gevallen), en herstel van het gewone leven (gezonde dagstructuur, deelname aan school en maatschappelijke activiteiten) als uitgangspunt. Zie ook de richtlijn Residentiële jeugdhulp en de richtlijn Pleegzorg;
traumaverwerking en het verminderen van gedrags- en emotionele problemen van kind of jongere;
het bieden van veiligheid aan het kind in de nieuwe situatie en waar nodig herstellen van veiligheid in de thuissituatie (zie ook de richtlijnen Kindermishandeling, Residentiële jeugdhulp en Pleegzorg);
het versterken van opvoedingsvaardigheden en het werken aan (eventuele) andere problemen van ouders, zoals trauma-, psychische en/of verslavingsproblemen (zie hoofdstuk 2, ‘Voorkómen van uithuisplaatsing’);
het bevorderen van terugplaatsing, het voorkomen van een nieuwe uithuisplaatsing en de begeleiding van ouders, kind(eren) en de rol van pleegouders/gezinshuisouder/groepswerkers daarbij.
Bovenstaande dikgedrukte onderwerpen worden achtereenvolgens uitgewerkt.
Een uithuisplaatsing is zeer ingrijpend voor kinderen en hun ouders. Recent is er meer aandacht voor de gevolgen van deze ingrijpende maatregel en de rouw die kinderen en ouders ervaren als gevolg ervan. Zowel ouders als kinderen ervaren dat er een stigma zit op uithuisplaatsingen, waarbij het idee heerst dat de ouders niet goed (genoeg) zijn voor hun kinderen. Zowel ouders als kind kunnen een gevoel van rouw en verlies ervaren. In de periode voorafgaand aan een uithuisplaatsing voelen ouders zich veelal beoordeeld en denken kinderen vaak dat de stress van hun ouders door hen komt. Het is belangrijk dat jeugdprofessionals ruimte bieden voor het verwerken van wat er gebeurt en de gevoelens van ouders en kinderen erkennen. Na een uithuisplaatsing hebben kinderen soms sterk ambivalente gevoelens jegens hun eigen ouders. Een uithuisplaatsing doorbreekt het familiesysteem, wat een sterk gevoel van verlies kan geven. Om de uithuisplaatsing te kunnen verwerken moet de professional het kind ondersteunen in het begrijpen en duiden van zijn ervaringen, en praten over de betekenis van ouders, familie en ‘thuis’. Daarbij is het van belang om te benadrukken dat het kind daarbij gevoelens van verlies, angst of boosheid kan ervaren, en dat dat heel normaal is.
Veel ouders hebben behoefte aan steun van andere ouders met dezelfde ervaringen. Een dergelijke steungroep helpt hen om te gaan met het stigma dat ze ervaren. Het is ook belangrijk dat jeugdprofessionals ouders ondersteunen in het vormgeven van hun rol als ouder en hun de ruimte bieden om hun emoties over de uithuisplaatsing te uiten, zodat zij het (tijdelijke) verlies van hun kind en hun verdriet, angst en boosheid daarover leren accepteren. Dit vraagt inlevingsvermogen van professionals. De methode ‘Ouderbegeleiding na een opvoedingsbesluit’ kan hiervoor bruikbaar zijn. Deze methode is bedoeld voor ouders bij wie de beslissing is genomen dat hun kind gaat opgroeien in een pleeggezin en helpt hen om een nieuwe invulling te geven aan de relatie met hun kind.
Kinderen en jongeren hebben volgens het Internationale Verdrag inzake de Rechten van het Kind (art. 9 IVRK) recht op contact met hun ouders. Daarnaast hebben zij ook recht op contact met andere personen met wie zij een nauwe betrekking hebben, zoals vrienden. Voor de ontwikkeling van een kind is het belangrijk dat het kind gehechtheidsrelaties heeft met belangrijke personen, meestal de personen die voor hem zorgen. Een plotselinge breuk in het contact met de gehechtheidsfiguur levert het kind schade op. Als een kind na een uithuisplaatsing weinig contact heeft met de voorheen belangrijke gehechtheidsfiguren, kan dit bij een kind sterke angst oproepen, traumatisch zijn en zorgen voor verdere vervreemding van zijn ouders.
Het is een misverstand om te denken dat de gehechtheidsrelatie die een kind opbouwt met zijn verzorgers exclusief is. Kinderen kunnen gehechtheidsrelaties ontwikkelen en vasthouden met meerdere personen. Contact met de ouders staat dus niet de ontwikkeling van een gehechtheidsrelatie met pleegouders in de weg. Een opgebouwde gehechtheidsrelatie met pleegouders is dan ook geen reden om niet over te gaan tot terugplaatsing (Zie ook de richtlijn Pleegzorg). Een voorwaarde daarbij is dat de ouder in staat is in het contact met het kind de plaatsing niet openlijk af te keuren en hiermee de pleegouders af te wijzen. Het is voor kinderen belangrijk dat ze niet het gevoel hebben te moeten kiezen tussen hun ouders en pleegouders. Idealiter wordt gewerkt aan een goede samenwerking en verstandhouding tussen ouders en pleegouders.
Kinderen en jongeren die in een pleeggezin of residentiële instelling geplaatst zijn, hebben dan ook baat bij regelmatig contact met hun ouders en andere betrokkenen. Het is belangrijk om zowel ouders en kind als ook pleegouders en beroepsopvoeders hierbij te begeleiden. Onderzoek laat zien dat kinderen die regelmatig contact met hun eigen ouders hebben vaker worden teruggeplaatst en dat hun uithuisplaatsingen gemiddeld korter duren. Langdurige pleegzorgplaatsingen blijken stabieler als kinderen contact houden met hun ouders. Een voorwaarde daarbij is wel dat de pleegouder, gezinshuisouder, pleegzorgbegeleider of, in geval van een residentiële plaatsing, de mentor van het kind een goed contact met de ouders heeft. Beslissingen over de contactfrequentie, wat een passende vorm is en de plek waar het contact plaatsvindt moet de jeugdprofessional samen met ouders en kinderen nemen. Online contact (door bijvoorbeeld beeldbellen) is ook een manier om het contact met ouders of andere familie te onderhouden.
Het is belangrijk dat ouders direct na de uithuisplaatsing van hun kind de mogelijkheid krijgen om (onder begeleiding) intensief contact met hun kind te onderhouden, met als doel (weer) een veilige relatie te creëren. Doelgerichte systemische interventies, gericht op contactherstel tussen ouders en kinderen, zijn het meest effectief. Interventies gericht op de ouder-kindrelatie zijn te vinden in de richtlijn Problematische gehechtheid.
Jongeren vertellen dat het contact met hun familie na de uithuisplaatsing vaak enorm verminderde, doordat ze bijvoorbeeld op een plek terechtkwamen ver van hun familie of doordat contact door hulpverleners ontmoedigd werd. In sommige gevallen werd contact juist gestimuleerd, terwijl de jongere hier zelf geen behoefte aan had. Deze jongeren pleiten voor maatwerk: sluit aan bij de wensen en overwegingen van het kind en vraag: “Wat wil je zelf in het contact met je ouders, en eventuele broers en zussen?”. Interventies die ingezet kunnen worden om de ouder-kindrelatie te verbeteren na kindermishandeling zijn te vinden in de richtlijn Problematische gehechtheid.
Ondersteuning bieden bij het contact tussen ouders en kind is belangrijk omdat het voor ouders in deze situatie moeilijk is om zelf een relatie met hun kind op te bouwen en terugplaatsing mogelijk te maken. Het opbouwen van het contact is onder meer mogelijk door vanaf de start van de uithuisplaatsing in te zetten op een goede communicatie tussen ouders en pleegouders/gezinshuisouders/mentor. Bij mogelijke stresssignalen van het kind is het belangrijk om niet te stoppen met bezoek, maar om de vorm van het contact aan te passen en om begeleiding in te zetten voor het verbeteren van de kwaliteit van het contact en hulp voor het kind, de ouders, pleegouders en mentor. Ouders kunnen een belangrijke rol blijven spelen in het leven van hun kind, zelfs als het perspectief van het kind niet terug naar huis is. Dat is goed voor het kind en het pleeggezin/gezinshuis. Zie voor een voorbeeld de methodiek Gedeeld opvoederschap.
Pleegouders en groepswerkers spelen een cruciale rol in de begeleiding van het contact tussen ouders en kind. Onderzoek laat zien dat de volgende aspecten het contact tussen ouders en kind bevorderen:
in het hulpverleningsplan opnemen op welke manier en met welke frequentie het contact tussen kind en ouders vorm krijgt, rekening houdend met het ‘tijdelijke’ karakter van de uithuisplaatsing en gericht op de lange termijn;
investeren in een samenwerkingsrelatie tussen de verzorgers en ouders en ieders rol en verantwoordelijkheid afstemmen;
de wensen en gevoelens van kind of jongere, de ouders en andere belangrijke personen in overweging nemen bij het bepalen van de contactmomenten;
ouders en kind ondersteunen in de frequentie, kwaliteit en veiligheid van het contact;
het contact benutten om inzicht te krijgen in de ouder-kindrelatie, het herstel van de ouder-kindrelatie te bevorderen of om het welzijn en de ontwikkeling van het kind te stimuleren;
je ervan bewust zijn dat ouders het gevoel kunnen krijgen beoordeeld te worden. Het is dan ook van belang om dit bij ouders regelmatig te toetsen, om te voorkomen dat hiervan sprake is;
als contact niet mogelijk is, zowel het kind als de ouders daarover uitleg geven op een voor hen begrijpelijke wijze. En dit niet alleen mondeling doen, maar ook schriftelijk vastleggen zodat ouders en kind dit altijd kunnen teruglezen.
Veel uithuisgeplaatste kinderen en jongeren kampen met ernstige psychische problemen als gevolg van de gebeurtenissen die zij hebben meegemaakt. Veelvoorkomende stoornissen bij kinderen en jongeren in de pleegzorg zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS), mishandeling-gerelateerde traumaproblemen en bijkomende gedrags- en emotionele problemen. De jeugdprofessional moet samen met ouders en kind vaststellen of en welke ondersteuningsbehoeften het kind of de jongere heeft.
Naast specifieke behandeling vanwege trauma en gedrags- en emotionele problemen is traumasensitief werken (ook wel Trauma Informed Care genoemd) een geschikte manier om kinderen te begeleiden die te maken hebben gehad met ingrijpende ervaringen. De pijlers van traumasensitief werken zijn: veiligheid, verbinding (positieve stabiele relaties) en emotieregulatie. De richtlijn Signaleren van traumagerelateerde problemen is te raadplegen om hier in de praktijk vorm aan te geven. Voor interventies die ingezet kunnen worden bij traumagerateerde problemen, gedragsproblemen en emotionele problemen, verwijzen we naar de specifieke richtlijnen die hierop ingaan: de richtlijn Stemmingsproblemen, de richtlijn Ernstige gedragsproblemen en de richtlijn Signaleren van traumagerelateerde problemen.
Opvoedingsvaardigheden van ouders versterken en werken aan andere problemen van ouders
Bij het begeleiden na een uithuisplaatsing is het noodzakelijk om samen met ouders te werken aan de problemen (bijv. trauma-, psychische en/of verslavingsproblemen) die mede hebben geleid tot de uithuisplaatsing, maar vooral om actief te werken aan de mogelijkheid tot terugplaatsing. Hiervoor verwijzen we naar hoofdstuk 2 (‘Voorkomen van uithuisplaatsing’). Net als bij kinderen is het ook bij ouders belangrijk om traumasensitief te werken.