Richtlijn Traumagerelateerde problemen

4. Toeleiden naar passende (trauma)zorg

Inschakelen van gespecialiseerde behandeling

Een behandelaar in de generalistische basis jeugd-GGZ of de (hoog)specialistische jeugd-GGZ doet een verdiepende anamnese en aanvullende diagnostiek. Als dit onderzoek het bestaan van traumagerelateerde problemen bij de jeugdige bevestigt, kan behandeling worden aangeboden. In deze paragraaf komen verschillende interventies aan bod die ingezet kunnen worden bij traumagerelateerde problemen.

Indien er sprake is van comorbiditeit, moet met deze comorbiditeit rekening worden gehouden bij de keuze voor passende interventies. Zo kan men kiezen voor een jeugdprofessional die kennis en ervaring heeft op het gebied van de comorbide problematiek, zoals een verstandelijke beperking, eetstoornis of taalstoornis. Comorbiditeit is meestal geen contra-indicatie om snel te starten met een behandeling gericht op traumagerelateerde problemen (De Jongh et al., 2016).

Interventies

De behandelaar vertelt zelf aan de jeugdige hoe de verschillende interventies er uitzien. Bij zo’n gesprek betrekt de behandelaar ook de ouders, waarbij het belang van de jeugdige voorop staat. Er zijn diverse nationale en internationale richtlijnen voor de behandeling van psychotrauma- en stressorgerelateerde stoornissen bij jeugdigen (AKWA, 2020; NICE, 2018; Van Balkom et al., 2013; World Health Organization, 2013). De behandelaar bespreekt ook welke intensiteit de behandeling kan hebben. Zo kan er gekozen worden voor ambulante behandeling met wekelijkse afspraken, maar er bestaan ook intensievere behandelvormen waarbij meermalen per week, of soms klinisch, wordt behandeld.

Interventies zijn er op drie niveaus: gericht op de jeugdige zelf, gericht op de ouders en gericht op anderen uit de omgeving, zoals leerkrachten en begeleiders. Interventies gericht op de jeugdige richten zich in de eerste plaats op traumaverwerking. Interventies voor ouders en anderen uit de omgeving zijn ondersteunend hier aan.

Jeugdige

Voor elk type traumagerelateerde problemen, ongeacht de ernst of aard van de ingrijpende gebeurtenis, is een bewezen effectieve traumabehandeling aanbevolen. De bewezen effectieve behandelingen bij traumagerelateerde problemen die voldoen aan de diagnose PTSS (bij kinderen vanaf zeven jaar) zijn Eye Movement Desensitization and Reprocessing (EMDR) en cognitieve gedragstherapie (AKWA, 2020; NICE, 2018; Beer & De Roos, 2012b; Dorsey et al., 2017).

Bij EMDR vertelt de jeugdige aan de therapeut in grote lijnen wat hij heeft meegemaakt. De therapeut vraagt de jeugdige om het verhaal als een film te laten afspelen en stil te zetten bij de herinnering die nu nog het naarst is en dat plaatje voor ogen te houden. Terwijl de jeugdige deze herinnering terughaalt en naar dat plaatje kijkt, volgt hij tegelijkertijd met de ogen de vingers van de therapeut of wordt hij op een andere manier afgeleid. De jeugdige moet dus twee dingen tegelijk doen. Dit helpt om de emotionele lading van de herinnering te verminderen. Omdat bij EMDR gewerkt wordt met visuele representaties, stelt het minder hoge eisen aan de verbale vaardigheden. Dat kan een voordeel zijn voor jeugdigen die anderstalig zijn, een verstandelijke beperking hebben of zich erg schamen voor wat er is gebeurd. Meer informatie is te vinden op de website www.emdr.nl.

Bij cognitieve gedragstherapie maakt de jeugdige met de therapeut een traumaverhaalHierin komt te staan wat er precies gebeurd is en welke gevoelens en gedachten de jeugdige over de ingrijpende gebeurtenissen heeft. Samen bedenken ze manieren om beter om te gaan met deze gedachten en gevoelens. Het traumaverhaal wordt gedeeld met belangrijke anderen, zodat er gepraat wordt over wat de jeugdige heeft meegemaakt. Het doel van de behandeling is het verminderen of doen verdwijnen van de klachten en ervoor te zorgen dat de jeugdige beter om kan gaan met triggers die verwijzen naar de eerdere traumatische ervaringen. Voor TF-CBT (Trauma Focused Cognitive Behavioral Therapy) zijn er werkboeken ontwikkeld onder de naam Verwerken en Versterken (Beer & Lindauer, 2014; Smith et al., 2013). Binnen de cognitieve gedragstherapie worden ouders met psycho-educatie voorgelicht over ingrijpende gebeurtenissen en mogelijke traumagerelateerde gevolgen voor jeugdigen. Daarnaast kunnen ouders worden geadviseerd bij en getraind in de omgang met hun getraumatiseerde kind. Bij social sharing leren ouders actief hoe ze met hun kind in gesprek kunnen gaan over de ingrijpende gebeurtenis(sen) en hoe zij kunnen reageren als hun kind ze hier iets over vertelt.

Ook exposure wordt veel gebruikt en is effectief bij jeugdigen (Foa et al., 2013; Gilboa-Schechtman et al., 2010; Gillies et al., 2013; Hendriks et al., 2017). Bij exposure worden jeugdigen blootgesteld aan traumatische herinneringen (imaginaire exposure) en gerelateerde triggers of situaties (exposure in vivo). Een ander voorbeeld van cognitieve gedragstherapie is schrijftherapie. Bij schrijftherapie beschrijft de jeugdige wie hij is, wat hij heeft meegemaakt en de gevoelens en gedachten die hij daarbij heeft. Een voorbeeld van schrijftherapie is de methode WRITEjunior (Lucassen & Van der Oord, 2018).

Deze behandelvormen lijken ook effectief voor kinderen onder de zes jaar, maar moeten wel worden aangepast aan hun ontwikkelingsniveau (Scheeringa et al., 2011).

In de praktijk kan het lastig zijn voor ketenpartners (jeugdzorg, jeugdbescherming, jeugd-GGZ) om traumabehandeling te starten. Er kunnen bijvoorbeeld twijfels zijn over de veiligheid binnen het gezin, of een jeugdige spreekt met geen woord over de ingrijpende gebeurtenissen. Dan kan naar traumaverwerking worden toegewerkt door gebruik te maken van ondersteunende methoden.

De Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ) van het NJi biedt een actueel overzicht van opgenomen interventies voor traumagerelateerde problemen (NJi, 2019). Momenteel zijn vier interventies erkend vanwege een goede theoretische onderbouwing. Er is echter onvoldoende onderzoek gedaan naar de effectiviteit ervan.

Er kunnen redenen zijn waarom je als jeugdprofessional de jeugdige zelf langere tijd begeleidt zonder dat er andere interventies kunnen worden ingezet, bijvoorbeeld als er sprake is van een lange wachttijd voor een passende interventie. In dat geval blijven de aanbevelingen uit hoofdstuk 2 en 3 geldig voor de begeleiding: je kunt de jeugdige, zijn ouders en eventueel belangrijke anderen uit de omgeving begeleiden bij het herstel van veiligheid en structuur door een dagelijkse routine thuis, het ondernemen van plezierige activiteiten en het tegengaan van vermijdingsgedrag te stimuleren. Verder kun je je blijven richten op het versterken van beschermende factoren en het verminderen van risicofactoren. Ook kun je contact opnemen met de gemeente wanneer hulp niet (tijdig) beschikbaar is om gezamenlijk te zoeken naar een passende oplossing. Je doet er als jeugdprofessional geen goed aan om interventies in te zetten waarvan de effectiviteit niet is bewezen of zelf te beginnen met interventies voor traumagerelateerde problemen waarvoor je niet gekwalificeerd bent.

Meer verdiepende informatie over dit hoofdstuk? Bekijk de onderbouwing >

Conclusies
Doorverwijzen voor diagnostiek van traumagerelateerde problemen
Reageer!