Deze paragraaf is gebaseerd op de handvatten per leeftijdsgroep zoals beschreven in de JGZ-richtlijn Seksuele Ontwikkeling 0-19 jaar.
Het is belangrijk dat ouders goede informatie hebben, zodat zij zich niet onnodig zorgen maken, seksueel gedrag niet onnodig problematiseren of bestraffen, de seksuele ontwikkeling van hun kind kunnen monitoren en seksueel gedrag kunnen bijsturen, begrenzen en corrigeren als dat nodig is.
De jeugdprofessional kan het onderwerp benoemen en bespreken, en bijvoorbeeld de folder De seksuele ontwikkeling van kinderen 0-18 jaar (Rutgers), de folder Seksuele opvoeding van kinderen
0-6 jaar (Rutgers) en/of de folder Over de grens. Seksueel opvoeden met het Vlaggensysteem (Sensoa en Movisie) meegeven aan ouders.
Vraag de ouders of ze vragen of zorgen hebben over de seksuele ontwikkeling of het seksuele gedrag van hun kind. Benoem eventuele vragen of eventueel gedrag dat je zelf ziet. Laat zien dat het een onderwerp van gesprek is, zet het op de agenda.
Neem de vragen of zorgen van ouders serieus. Laat ouders vertellen hoe zij aankijken tegen het seksuele gedrag van hun kind. Vraag of zij zelf oplossingen of ideeën hebben.
Vraag door naar feiten en te observeren gedrag van het kind. Let op: spreek de ouders niet op een beschuldigende manier aan, maar leg uit dat het belangrijk is om de situatie goed in beeld te krijgen. Waar maken de ouders zich vooral zorgen om?
Gebruik de informatie over de seksuele ontwikkeling uit de richtlijn en onderbouwing en waar nodig de criteria van het Vlaggensysteem om te beoordelen of het gaat om een gezonde seksuele ontwikkeling/gezond seksueel gedrag of om een zorgelijke seksuele ontwikkeling of zorgelijk seksueel gedrag. Gebruik het Vlaggensysteem en de folder Over de grens (Sensoa/ Movisie) om een adequate pedagogische reactie te bepalen. Werk waar nodig multidisciplinair samen bij de beoordeling van seksueel gedrag en de bepaling van een adequate pedagogische reactie. Leg uit hoe het gedrag geïnterpreteerd kan worden. Gebruik bijvoorbeeld de tips voor het reageren op vragen en zorgen over gezond seksueel gedrag (zie hierna).
Vraag de ouders hoe ze ondersteund willen worden. Waar willen ze vooral hulp bij? Geef ouders tips over het stellen van regels en de begeleiding van het gedrag. Vertel ouders dat het kan helpen om het gedrag van hun kind tijdelijk te monitoren, bijvoorbeeld door bij te houden wanneer hun kind het seksuele gedrag vertoont, in welke situatie en hoe vaak. Ouders kunnen zo tijdig ingrijpen als het ongewenste gedrag zich blijft voordoen. De jeugdprofessional kan tijdens een volgend gesprek de observaties van de ouders bespreken. Als er sprake is van gedrag waarvoor behandeling of verder onderzoek nodig is, benoem dat dan en zoek de juiste behandeling en/of gespecialiseerde professional.
Leg uit dat het seksuele gedrag veelvoorkomend is en een functie heeft voor het kind. Kinderen die hun eigen geslachtsdelen aanraken ontdekken bijvoorbeeld hun eigen lichaam en eigen gevoelens (wat voelt fijn en wat niet); jongens die in vrouwenkleren rondlopen experimenteren met hun genderidentiteit. Deze gedragingen horen bij een gezonde seksuele ontwikkeling en hoeven dus niet afgeleerd te worden.
Vertel ouders dat het (gezonde) seksuele gedrag meestal na verloop van tijd vanzelf weer over gaat. Ouders hoeven daarom geen overmatige aandacht te besteden aan het seksuele gedrag (zoals: geslachtsdelen aanraken). Kom in een volgend gesprek terug op de vraag of zorg van de ouder, zodat je kunt monitoren of het gedrag van voorbijgaande aard was.
Soms reageren ouders in paniek op seksueel gedrag, terwijl dit niet nodig is. Bij gezond seksueel gedrag is het adequaat om er geen overmatige aandacht aan te besteden of het te benoemen zonder in te grijpen. Als ouders gezond seksueel gedrag bestraffen of afkeuren is het goed om door te vragen. Soms is er sprake van paniek, soms zijn persoonlijke normen en waarden in het spel. Vraag ouders hoe ze op het gedrag hebben gereageerd, welk gedrag de ouder ontoelaatbaar vindt en waarom. Gebruik de criteria van het Vlaggensysteem en de gezonde seksuele ontwikkeling uit hoofdstukken De seksuele ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 23 jaar en De seksuele ontwikkeling van specifieke groepen jeugdigen. Benoem in deze leeftijdsfase dat het gedrag voor het kind geen seksuele lading heeft, maar bijdraagt aan (bijvoorbeeld) het ontdekken van het eigen lichaam of de eigen gevoelens. Leg uit dat het bestraffen of afkeuren van het gezonde gedrag onbedoeld een negatief effect op de ontwikkeling van het kind kan hebben.
Voor en tijdens de (pre)puberteit kunnen ouders vragen hebben over de lichamelijke veranderingen van hun zoon of dochter (te snel, te vroeg), over gedrag waar ze zich zorgen over maken (zich opeens sexy kleden, naar porno kijken). Ze kunnen ook vragen hebben over seksuele voorlichting (wanneer, hoe). Ouders willen vaak weten hoe ze kunnen reageren op vragen over puberteit, voortplanting en vruchtbaarheid. Kinderen zelf kunnen vragen hebben over dezelfde onderwerpen, vroegrijp of seksueel actief zijn of negatieve ervaringen met seksualiteit hebben (grensoverschrijding, misbruik of intimidatie). Ook als jeugdprofessional kun je seksueel gedrag observeren en dit bespreekbaar willen maken.
Ook in deze leeftijdsfase benoem en bespreek je het onderwerp. Geef ouders daarnaast bijvoorbeeld de folder De seksuele ontwikkeling van kinderen 0-18 jaar (ook een versie voor ouders van een kind met een beperking), de folder De seksuele opvoeding van kinderen 6-9 jaar, de folder Puber in huis! De seksuele opvoeding van kinderen 9-15 jaar (allemaal van Rutgers) of de folder Over de grens. Seksueel opvoeden met het Vlaggensysteem (Sensoa/ Movisie). Voor kinderen zelf bestaan er veel verschillende (voor)leesboeken (van bijvoorbeeld de auteur Sanderijn van der Doef en de auteur Channah Zwiep), folders (pubergids) en websites (www.kindertelefoon.nl en www.pubergids.nl). In het hoofdstuk Interventies zijn evidence-based interventies beschreven.
De stappen in de begeleiding van ouders zijn hetzelfde als de stappen in de begeleiding van ouders van nul- tot zesjarigen. Benoem in deze fase welke thema’s relevant kunnen zijn als je een gesprek over seksualiteit begint. Denk bij tien- tot twaalfjarigen bijvoorbeeld aan verliefdheid, seksuele gevoelens, voortplanting, vruchtbaarheid, zwangerschap, puberteit, seksuele oriëntatie, genderidentiteit, seksuele weerbaarheid, grensoverschrijding, wensen en grenzen.
In bepaalde situaties hebben kinderen extra begeleiding of ondersteuning nodig, in alle situaties dient rekening gehouden te worden met het recht van het kind op privacy (zie ook het hoofdstuk Wettelijke kaders). Ouders spelen dan een belangrijke rol. Ze kunnen de seksuele ontwikkeling van hun kind monitoren en seksueel gedrag van hun kind tijdig bijsturen, begrenzen en corrigeren. Je kunt als jeugdprofessional ouders hierbij ondersteunen.
In deze subparagraaf volgt een aantal voorbeelden van casuïstiek waar een jeugdprofessional mee te maken kan krijgen. De voorbeelden zijn toegevoegd ter illustratie, op verzoek van leden van de ontwikkelwerkgroep. Ook uit de proefimplementatie kwam de vraag naar concrete voorbeelden omhoog.
De meeste kinderen masturberen, jongens doen dit vaker dan meisjes. De aanleiding voor masturbatie kan een lichamelijke aanraking zijn of confrontaties met seksueel opwindend materiaal. Masturbatie hoort bij een gezonde seksuele ontwikkeling en hoeft niet afgeleerd te worden. Ouders kunnen kinderen uitleggen dat masturbatie privé is en niet in elke situatie of omgeving wenselijk of acceptabel.
Ouders kunnen het gedrag bijsturen, door hun kind af te leiden, het gedrag te benoemen, te begrenzen en uit te leggen waarom ze begrenzen. Bijvoorbeeld: ‘Zullen we even knutselen?’ of ‘Ik begrijp dat het aanraken van [.. fijn plekje, gevoelig plekje, geslachtsdeel.. ] prettig voelt. Ik heb liever dat je dat niet in de woonkamer doet’. Jonge kinderen en kinderen met een licht verstandelijke beperking zullen vaak niet direct na een keer bijsturen het gewenste gedrag vertonen. Veelvuldige masturbatie komt minder vaak voor, maar hoeft niet direct zorgwekkend te zijn.
Op het moment dat masturbatie de ‘normale ontwikkeling van het kind verstoort of remt’ – wat dus betekent dat het kind niet meer aan het gewone leven kan deelnemen omdat de masturbatie dit in de weg staat – zal specifieke hulp nodig zijn. Aan het gedrag kan een dieperliggend probleem ten grondslag liggen. De jeugdprofessional gebruikt de informatie uit hoofdstuk De seksuele ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 23 jaar en De seksuele ontwikkeling van specifieke groepen jeugdigen en overlegt met een collega (bijvoorbeeld gedragswetenschapper) om te bepalen of verwijzing noodzakelijk is.
Vooral jongens zijn vanaf een jaar of tien geïnteresseerd in seksueel getinte beelden en pornografie. Ze vinden dit vaak spannend, raken er opgewonden van of zijn nieuwsgierig. Ouders hoeven zich hier niet direct zorgen om te maken. Wel kunnen ze uitleggen dat deze beelden niet altijd realistisch zijn (gebruik van photoshop, werken met acteurs – met extra grote piemels en extra grote borsten –, scenes worden meerdere malen opgenomen en de beste scene wordt uitgekozen, niet vergelijkbaar met seks in de realiteit, bedoeld voor seksuele opwinding, et cetera). Ouders kunnen waarden en normen meegeven door bijvoorbeeld in gesprek te gaan over seksueel getinte beelden en pornografie en te vragen naar de mening van het kind.
De ontwikkeling van de genderidentiteit is een doorlopend proces vanaf de geboorte. De genderidentiteit van een jeugdige kan zich uiten (genderexpressie) in zichtbaar jongens- of meisjesachtig gedrag (door haardracht, kleding, voorkeur voor spellen/speelgoed). Wat als een ‘normale’ genderspecifieke ontwikkeling wordt gezien, verschilt per cultuur.
Experimenteren met genderidentiteit en genderexpressie hoort bij een gezonde genderidentiteitsontwikkeling. Ouders hebben er soms moeite mee als hun kind zich niet volgens de heersende gendernormen gedraagt, wat emotionele en/of sociale problemen als gevolg kan hebben. Voor een groot deel van de kinderen die experimenteren met genderidentiteit en -expressie, verdwijnen deze gevoelens voor het begin van de puberteit. Tussen het tiende en het dertiende levensjaar wordt vaak duidelijk of transgendergevoelens blijvend zijn of niet.
Bij blijvende transgendergevoelens kunnen jeugdigen, ouders en jeugdprofessionals met vragen en zorgen terecht op spreekuren bij een gespecialiseerde organisatie (te vinden via Transvisie). Het genderteam van een centrum kan ouders en jeugdprofessionals ondersteunen en opvoedingsondersteuning bieden, zodat ouders leren hoe ze hun kind de ruimte kunnen geven om zich te ontwikkelen.
Stel ouders en jeugdigen in ieder geval gerust en leg uit dat genderdiversiteit onderdeel uit maakt van een gezonde seksuele ontwikkeling. Vertel dat het belangrijk is dat jeugdigen ruimte krijgen om zichzelf te zijn, om emotionele en sociale problemen te voorkomen. Neem zorgen serieus. In de gratis toegankelijke online e-learning ‘Jong en transgender’ zijn handige tips, tools en video’s te vinden ter ondersteuning.
De ouders van een zevenjarig meisje vertellen je dat hun dochter door een buurtkind is misbruikt. Het buurtkind (ook zeven jaar) heeft de vagina van hun dochtertje gelikt. Volg in deze situatie de stappen voor begeleiding van ouders. Gebruik de informatie uit de hoofdstukken De seksuele ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 23 jaar en De seksuele ontwikkeling van specifieke groepen jeugdigen en het Vlaggensysteem om te beoordelen of het gaat om seksueel grensoverschrijdend gedrag.
Analyse van de situatie: oraal seksueel gedrag 6-12 jaar
(zie ook hoofdstuk De seksuele ontwikkeling van jeugdigen van 0 tot 23 jaar en het Vlaggensysteem)
Vrijwillige seksuele ervaringen, vrijwillig seksueel gedrag of contact met anderen komen ook voor het twaalfde jaar voor: tussen leeftijdsgenoten onderling, met vriendjes of vriendinnetjes van hetzelfde of het andere geslacht, en met familieleden (broers/zussen, neven/nichten). Oraal
seksueel gedrag komt weinig voor onder kinderen van zes tot twaalf jaar.
Seksueel gedrag dat niet veel voorkomt hoeft niet per se zorgelijk te zijn, het kan wel een signaal zijn. In het Vlaggensysteem krijgt deze situatie een uitroepteken: let op, wat ligt er ten grondslag aan dit gedrag? Kopieert het kind gedrag dat het op televisie heeft gezien, of bij een vriendje, of zijn er andere oorzaken aan te wijzen? Leg ouders uit dat seksueel spel bijgestuurd, begrensd of afgeleerd dient te worden als er sprake is van dwang of onvrijwilligheid, het spel niet met wederzijdse toestemming plaatsvindt, het spel een ander of het kind zelf pijn doet, het spel niet in een adequate context plaatsvindt, of als er sprake is van machtsmisbruik of ongelijkwaardigheid.
Vertel ouders dat het kan helpen om het gedrag van hun kind tijdelijk te monitoren en zo de criteria in beeld te krijgen. Bijvoorbeeld door bij te houden wanneer hun kind het seksuele gedrag vertoont, in welke situatie en hoe vaak. Zie ook de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming voor aanvullende informatie bij vermoedens van seksueel misbruik. Volg bij vermoedens van seksueel misbruik de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Indien er sprake is van misbruik is
het van belang dat passende (gespecialiseerde) hulp en ondersteuning aan pleger en slachtoffer wordt geboden.
Begeleiding situatie
Als er in deze situatie sprake is van wederzijdse toestemming, vrijwilligheid en gelijkwaardigheid, stel dan de ouders gerust. Leg uit dat seksueel contact tussen kinderen onderling op deze leeftijd vaker voorkomt en veelal buiten het gezichtsveld van volwassenen. Leg uit dat het wel belangrijk is om een goed beeld van de situatie te krijgen en vraag door naar feitelijk en observeerbaar gedrag. Vraag naar de visie van de ouders op het seksuele gedrag en neem zorgen serieus.
Leg uit dat je het kind en de ouders kunt ondersteunen bij het begrenzen en afleren van ongewenst seksueel gedrag. Reageer volgens de pedagogische aanbevelingen die staan beschreven bij het Vlaggensysteem. Vraag de ouders hoe ze ondersteund willen worden: waar willen ze hulp bij? Geef zelf tips of bespreek mogelijke interventies (hoofdstuk Interventies), betrek andere hulpverlening op het moment dat er sprake is van onderliggende problematiek of vermoedens van seksueel misbruik of geweld.
Op deze leeftijd kunnen jongeren zelf vragen of zorgen hebben, of ouders hebben vragen of zorgen. De centrale thema’s voor 12- tot 23-jarigen zijn: relaties en verliefdheid, zelfbeeld, lichaamsbeeld, seksuele oriëntatie, genderidentiteitsontwikkeling, seksuele gevoelens/opwinding, online/offline seksueel gedrag (masturbatie, zoenen, voelen onder de kleren, elkaar bevredigen, geslachtsgemeenschap, orale/anale seks, porno, sexting,
grooming, dating), kinderwens, anticonceptie, soa, (ongeplande) zwangerschap, wensen en grenzen/weerbaarheid en seksuele grensoverschrijding, omgang met media, positieve en negatieve ervaringen. Jongeren kunnen zelf behoefte hebben aan betrouwbare informatie (www.sense.info/Sense-spreekuren of Sense-Infolijn).
De stappen in de begeleiding van ouders zijn hetzelfde als de stappen in de begeleiding van ouders van nul- tot zesjarigen en van zes- tot twaalfjarigen. Benoem in deze fase welke thema’s relevant kunnen zijn als je een gesprek over seksualiteit begint.
De jeugdprofessional kan ouders en jongeren bijvoorbeeld ondersteunen op onderstaande thema’s.
Jongeren vinden het over het algemeen zelf niet gemakkelijk om vragen aan professionals te stellen over seksualiteit en relaties. Schaamte, onervarenheid of schuldgevoelens kunnen hierin een rol spelen. De jeugdprofessional neemt het initiatief, informeert jongeren proactief en maakt seksualiteit bespreekbaar.
De jeugdprofessional neemt vragen en zorgen van jongeren serieus en geeft hun de ruimte om hun eigen verhaal te vertellen. Hiervoor is een vertrouwensrelatie van groot belang. Stel de jongere op zijn gemak en leg uit dat veel jongeren vragen of zorgen hebben over relaties en seksualiteit. Leg uit wat de kaders zijn van vertrouwelijkheid van het gesprek en wanneer je informatie moet delen (als het in het belang is van de jongere zelf, de zorgen zo groot zijn dat er actie ondernomen moet worden voor de veiligheid van de jongere, et cetera).
Vertel ook dat je altijd zult benoemen welke informatie je wel en welke informatie je niet zult delen. Probeer een goed beeld te krijgen van de behoefte of vraag van de jongeren. Hebben ze louter een informatieve vraag, willen ze jouw mening peilen of hebben ze behoefte aan intensievere begeleiding? Willen ze bijvoorbeeld leren hoe ze beter hun grenzen kunnen aangeven? Of willen ze hulp vanwege negatieve ervaringen? Nodig hen uit zelf ook na te denken over verantwoord seksueel gedrag of het maken van seksueel gezonde keuzes.
Let goed op: kinderen en jongeren praten over het algemeen niet over seksueel misbruik, seksueel geweld of seksueel grensoverschrijdend gedrag. Schuldgevoelens, schaamte en/of loyaliteit kunnen praten over negatieve ervaringen in de weg staan. Gebruik bij vermoedens van negatieve ervaringen dus altijd de signaleringslijsten (de Child Sexual Behaviour Inventory (CSBI) en/of het Risicotaxatie Instrument Seksueel Grensoverschrijdend Gedrag (RIS), zoals ook beschreven in de aanbevelingen.
De volgende tips kunnen helpen bij het bespreekbaar maken van seksualiteit met jongeren.
“Hoeveel een professional ook leest en hoort, hij of zij zal altijd voor nieuwe onbekenden komen te staan. Altijd zijn er jeugdigen voor wie het pasgeleerde niet opgaat. Gebrek aan kennis kan zeker een nadeel zijn en onzekerheid veroorzaken en bepaalde kennis over een groep kan beslist een voordeel zijn, maar kennis alleen is nooit voldoende. Het grote risico van kennis over de ander is de generalisatie, waarbij de eenling wordt geduid vanuit algemene kennis.”
In veel scholing over diversiteit staan cultuurverschillen centraal. Het wordt al snel een denken in stereotiep ‘wij’ en ‘zij’. Mensen worden gezien als vertegenwoordiger van een bepaalde cultuur. Soms wil de professional de jeugdige inpassen in of analyseren vanuit dat algemene ‘geleerde’ concept en gaat daarmee voorbij aan de specifieke context en eigenheid van de jeugdige”.
Uit Nederlands onderzoek kan worden geconcludeerd dat etniciteit op zichzelf geen risicofactor is voor bijvoorbeeld seksueel grensoverschrijdend gedrag. Cultuur en religie spelen wel een rol in het seksuele gedrag, de seksuele ervaringen en opvattingen van kinderen en jongeren over seks. Zo blijkt dat seksuele opvoeding, genderopvoeding en cultuur onder andere impact heeft op de bewegingsvrijheid en weerbaarheid van jongeren op het gebied van seksualiteit. De scheidslijn tussen religie en cultuur is hierin niet altijd duidelijk en soms overlappen cultuur en religie elkaar. Beide beïnvloeden waarden, normen, opvattingen en gedragingen van mensen. Het is belangrijk om te bedenken dat opvattingen en denkbeelden per persoon verschillen en niet per definitie naar een hele groep te generaliseren zijn.
“Mijn geloof speelt een belangrijke rol in mijn dagelijkse leven. Zo ook in de seksuele opvoeding van mijn kinderen. Soms krijg ik het gevoel dat zorgprofessionals een negatief beeld hebben van mijn geloof. Ze denken bijvoorbeeld bij voorbaat dat ik tegen homoseksualiteit ben, terwijl dit voor mij veel genuanceerder ligt. Ik proef dan de vooroordelen bij professionals, terwijl ik zelf juist veel waarde hecht aan een open gesprek: vrij van vooroordelen.”
Esther, 48 jaar
Sommige ouders en jongeren voelen verlegenheid bij het onderwerp seksualiteit. Ze praten er niet makkelijk over of het is taboe. Het kan dan voor de jeugdprofessional lastig zijn om
aansluiting te vinden bij de vragen of zorgen van ouders en jongeren. Ouders en jongeren zullen er dan zelf niet snel over beginnen, en verlegenheid, schaamte en schuldgevoelens ervaren als jij erover begint. Erken op zulke momenten deze gevoelens en wees je bewust van het feit dat deze gevoeligheden kunnen spelen. Realiseer je tegelijkertijd dat je de drempel bij de jongere en ouders ook verlaagt door het onderwerp seksualiteit op een aansluitende en respectvolle manier te bespreken.
Bij zorgen over de seksuele ontwikkeling van een jeugdige is het belangrijk om (met toestemming van ouders en/of jeugdige) bij overige professionals (peuterspeelzaal, kinderdagverblijf, school, Zorgadviesteam (ZAT), Centra voor Jeugd en Gezin (CJG)) te informeren naar het functioneren van de jeugdige daar. Anderzijds kun je als jeugdprofessional ook signalen van andere professionals krijgen, die zicht geven op relationele of seksueel gerelateerde problematiek (zoals schooluitval, regelmatig verzuim, psychosociale problemen). Lees hieronder aandachtspunten voor samenwerking met overige professionals, zoals het onderwijs.
Seksualiteit en seksuele diversiteit maken sinds 2012 onderdeel uit van de kerndoelen voor het onderwijs. Op gemeentelijk/regionaal niveau kunnen cijfers uit de regionale Jeugdmonitor (bijvoorbeeld rondom weerbaarheid, puberteit en internetgebruik) aanleiding zijn voor groeps- of gebiedsgerichte interventies binnen en buiten het onderwijs.
De GGD (preventiemedewerkers, gezondheidsvoorlichters) is vaak betrokken bij het ondersteunen van (basis)scholen bij relationele en seksuele vorming, door middel van de Week van de Lentekriebels, Week van de Liefde of de Gezonde School Methode. Zo kan via de Gezonde School Methode extra aandacht worden besteed aan een veilige schoolomgeving en kan eventueel nader onderzoek gedaan worden naar de context waarin seksuele grensoverschrijding, homonegatief gedrag of seksueel misbruik plaatsvindt.
Een school kan desgewenst maatregelen nemen door duidelijke gedragsregels in te voeren, te zorgen voor goede seksuele vorming (educatie) en toezicht te houden op gedrag in de klas of op school. Ook zijn binnen de GGD de Jeugdgezondheidszorg (jeugdarts,
jeugdverpleegkundige, doktersassistente) en Sense-verpleegkundigen (Sense-spreekuren) betrokken bij het bevorderen van een gezonde seksuele ontwikkeling en signaleren van een niet-optimale seksuele ontwikkeling. Afstemming met docenten, preventiemedewerkers of gezondheidsvoorlichters, Jeugdgezondheidszorg ( JGZ) of Sense is aan te raden.
Jeugdprofessionals maken in veel gevallen deel uit van het Zorgadviesteam binnen onderwijsinstellingen (ZAT). Binnen het ZAT worden specifieke casussen besproken. Aan sommige ZATs nemen ook de ouders deel. Er is binnen een ZAT altijd sprake van een multidisciplinaire aanpak, vanwege de deelnemers (docenten, schoolmaatschappelijk werk, jeugdhulp, de Jeugdgezondheidszorg ( JGZ), Bureau Leerplicht). Seksueel gedrag van jeugdigen kan ook binnen het ZAT een onderwerp van gesprek zijn. De jeugdprofessional kan binnen het ZAT informatie geven over de seksuele ontwikkeling van jeugdigen en tips geven voor preventie en begeleiding. Het ZAT hoeft niet uitsluitend gebruikt te worden bij vermoedens van seksueel misbruik. Ook bij lichtere grensoverschrijding biedt het ZAT bij uitstek een plek om tot een multidisciplinair advies te komen, waarbij zo mogelijk ouders (opvoedondersteuning) betrokken worden.
De Jeugdgezondheidszorg ( JGZ) en Centra voor Jeugd en Gezin (CJG) hebben een preventieve taak in het stimuleren van een gezonde seksuele opvoeding. De opvoed- of welzijnsorganisaties binnen het CJG kunnen opvoedingsondersteuning collectief aanbieden. In sommige regio’s wordt bijvoorbeeld de cursus ‘Opgroeien met Liefde’ aangeboden of de training ‘Een gezonde start’ vanuit het traject ‘Gezonde kinderopvang (ouders van kinderen van nul tot twaalf jaar). Je kunt als jeugdprofessional met partners binnen de JGZ en het CJG afstemmen wie verantwoordelijk is voor de collectieve opvoedingsondersteuning.
Ook kunnen de ondersteuningsmogelijkheden van (deel)gemeenten en andere welzijnsorganisaties (binnen of buiten het CJG) besproken en bekeken worden. Afstemming met de desbetreffende CJG-medewerkers is belangrijk, omdat zij een coördinerende taak in de organisatie kunnen vervullen. Zo wordt binnen sommige CJGs een opvoedcafé of ouderavond aangeboden over seksuele opvoeding van jonge kinderen door regionale welzijnsorganisaties (anders dan JGZ of GGD).