De samenwerkingsrelatie wordt in sterkere mate bepaald door het gedrag en de houding van de professional dan door het gedrag en de kenmerken van de cliënt. Het is cruciaal dat de jeugdprofessional beschikt over goede gespreksvaardigheden, waaronder luistervaardigheden en regulerende vaardigheden. In het beslisproces is het verder belangrijk dat de jeugdprofessional beschikt over goede analytische vaardigheden en schrijfvaardigheden. Hoofdstuk 3.4 gaat hierop in.
Effectieve hulpverleners typeren zich als open, niet-oordelend, stimulerend, duidelijk, betrouwbaar, bereikbaar, betrokken en open voor feedback. De opvattingen en methoden van Carl Rogers zijn essentieel als ‘basis voor hulpverlening’. Ze zijn gestoeld op onvoorwaardelijke positieve waardering, echtheid en empathie.
Gesprekstechnieken helpen om de samenwerkingsrelatie vorm te geven. In de methode van Rogers staan luistervaardigheden en regulerende vaardigheden centraal.
Regulerende vaardigheden moeten zowel cliënt als hulpverlener duidelijkheid bieden over de gang van zaken in het gesprek. De hulpverlener geeft met regulerende vaardigheden sturing aan het gesprek.
Niet-selectieve luistervaardigheden, aandachtgevend gedrag: vriendelijk kijken; oogcontact maken; een positieve lichaamstaal laten zien; aanmoedigende gebaren maken; verbaal volgen;stiltes gebruiken.
Selectieve luistervaardigheden: vragen stellen; parafraseren van de inhoud; reflecteren van het gevoel; concretiseren; samenvatten.
Openen van het gesprek; eenduidigheid bieden over de samenwerkingsovereenkomst; terugkoppeling naar (begin)doelen; de situatie verduidelijken; hardop denken; afsluiten van het gesprek.
Bij gezamenlijke besluitvorming stelt de jeugdprofessional veel open vragen, geeft en vraagt hij veel informatie, vraagt hij of de hulpvrager wil participeren in de besluitvorming en houdt hij expliciet rekening met de omstandigheden en voorkeuren van de hulpvrager. De eerste stap en voorwaarde in het proces van gezamenlijke besluitvorming is het wederzijds informatie uitwisselen tussen de hulpvrager en jeugdprofessional. De jeugdprofessional informeert de ouders en jeugdige over de mogelijkheden, bijvoorbeeld voor verder onderzoek of diagnostiek en voor ondersteuning en hulp. Op hun beurt informeren de ouders en jeugdige de jeugdprofessional over hun ideeën, zorgen en verwachtingen.
Om effectief te zijn, moet de informatie aansluiten bij de behoeften van de hulpvrager (ofwel ‘tailoring’). Over het algemeen willen ouders en/of jeugdige weten en begrijpen hoe de problemen geïnterpreteerd moeten worden, of er iets mis is, en zo ja, wat daaraan gedaan kan worden. Verder hebben hulpvragers de behoefte zich gekend en begrepen te voelen, hun zorgen te uiten en gerustgesteld te worden.
Om een wederzijds informatieproces op gang te brengen, vraagt de jeugdprofessional in eerste instantie wat de hulpvrager al weet en wat hij of zij verder wil weten. Veel hulpvragers zoeken namelijk zelf al informatie op. Belangrijke informatie waar de hulpvrager niet om vraagt biedt de jeugdprofessional alsnog aan. De informatie dient in kleine stapjes aangeboden te worden en er dient telkens gevraagd te worden naar een reactie, of de jeugdprofessional reageert op de non-verbale signalen van de cliënt. Een vraag als ‘Wat betekent dit voor u?’ maakt de informatie specifiek en persoonlijk. Dit helpt de jeugdprofessional een beter begrip van de situatie van de ouders en jeugdige te krijgen.
Motiverende gespreksvoering blijkt effectief om intrinsieke motivatie aan te boren en te versterken. Het is effectief bij diverse doelgroepen, met name ook bij cliënten die in eerste instantie geen of weinig intrinsieke motivatie tot verandering hebben. Motiverende gespreksvoering biedt professionals handreikingen om cliënten te helpen bepalen wat ze met de hulp willen bereiken, en om te komen tot doelen die passen bij de wensen/doelen die zij voor hun leven hebben. Om motiverende gespreksvoering goed toe te kunnen passen hebben jeugdprofessionals een training, oefening in de praktijk en feedback op hun handelen nodig.
Met oplossingsgerichte gesprekstechnieken kunnen professionals ouders en jeugdigen helpen beslissen hoe zij hun problemen willen aanpakken. Er is nog relatief weinig onderzoek naar zulke gesprekstechnieken gedaan, maar het meeste onderzoek levert wel positieve resultaten op. Het geeft de jeugdprofessional handreikingen om ouders en jeugdigen tot het bedenken van eigen oplossingen aan te zetten.
Het is belangrijk dat de professional met de jeugdige praat over diens ideeën en verwachtingen (zie paragraaf 2.2). Een jeugdige durft in het bijzijn van zijn ouders niet altijd vrijuit te spreken (uit angst of loyaliteit), en ook ouders durven in het bijzijn van hun kind niet altijd alles te vertellen. Praten met jeugdigen, zeker wanneer ze nog jong zijn, vraagt extra gespreksvaardigheid van de jeugdprofessional.
Vanaf een jaar of vier kunnen jeugdprofessionals met jeugdigen praten, mits ze in het gesprek de beleving van de jeugdige centraal stellen en vandaaruit verder praten. Uiteraard moet elke jeugdprofessional zich per jeugdige en situatie afvragen of het nodig en wenselijk is om met de jeugdige te spreken. Het uitgangspunt daarbij moet zijn dat met de jeugdige wordt gepraat, tenzij…. Op dit ‘tenzij’ moet de jeugdprofessional een afdoende antwoord geven: waarom niet met de jeugdige praten? Wat is er in deze situatie tegen een gesprek met de jeugdige?
Wat betreft gesprekstechnieken is het belangrijk dat de jeugdprofessional zowel de inhoud van het gesprek als de vorm en zijn taalgebruik afstemt op de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van de jeugdige. Van belang zijn een vertrouwde ruimte voor de jeugdige om het gesprek te voeren en een jeugdprofessional die meervoudig partijdig is.
Gespreksvoering met jeugdigen is belangrijk. Het kan nodig zijn hiervoor een andere jeugdprofessional in te schakelen die geen contact met de ouders heeft en die als vertrouwenspersoon voor de jeugdige kan dienen.