Professionals kunnen zich een beeld vormen van het gezin op grond van beschikbare informatie uit het dossier en de rapportage van andere betrokken professionals, zoals de school, de huisarts, de jeugdgezondheidszorg of eerdere jeugdprofessionals. Belangrijk daarbij is om ouders en jeugdige vooraf altijd om toestemming te vragen om deze informatie in te winnen, en deze informatie tijdens het onderzoek altijd met ouders en jeugdige te bespreken. De professional dient na te gaan bij ouders en jeugdige of de informatie klopt en up-to-date is.
Een hulpmiddel bij het systematisch analyseren van een dossier is het maken van een grafische weergave van de levenslijn. Hiermee wordt een chronologisch overzicht verkregen van belangrijke mensen, thema’s en gebeurtenissen, waardoor in een oogopslag de levensloop van een jeugdige en zijn gezin inzichtelijk wordt.
Een ander hulpmiddel is het werkblad van het Dialoogmodel, waarmee geordend kan worden wat reeds bekend is over gedrag, de verschillende ontwikkelingsdomeinen en de wisselwerking met de omgeving (zie bijlage 6.2). Het Dialoogmodel is een methode gericht op het bevorderen van overeenstemming en samenwerking tussen hulpvragers en hulpverleners bij meervoudige, complexe problemen. De methode is in de jeugd-ggz ontwikkeld en wetenschappelijk onderzocht (zie de onderbouwing van deze richtlijn).
Gebruik van gewone taal en visualisatie kenmerken de methode. Het geboden kader biedt de mogelijkheid om de visie van hulpvragers te verbinden met een gedegen theoretisch professioneel perspectief.
Observaties zijn een waardevolle bron van informatie over het gedrag van de jeugdige en ouders in hun natuurlijke omgeving. Observatie leent zich goed om de omgang tussen ouder en jeugdige in beeld te brengen, bijvoorbeeld waar het gaat om warmte en aandacht, regels en grenzen stellen of de onderlinge communicatie (naar elkaar luisteren).
Met observaties kan zicht worden verkregen op probleemgedrag en mogelijke verklaringen (oorzaken en instandhoudende factoren) daarvoor. Een eenvoudige manier om observaties systematisch uit te voeren en te noteren is aan de hand van een ABC-schema.
Dit schema staat voor:
Het werken met een ABC-schema vereist dat van tevoren wordt bepaald om welk concreet (problematisch) gedrag het gaat.
Observatie kan plaatsvinden door een professional die in het gezin (of op school, de kinderopvang) aanwezig is en aantekeningen maakt, door een video in te zetten als hulpmiddel om observatiegegevens te verkrijgen, of door ouders zelf te vragen om observaties uit te voeren.
Tijdens het onderzoek vinden gesprekken plaats met de ouders en/of de jeugdige en eventueel derden (denk aan het sociaal netwerk, de school, andere professionals). Het gesprek dient om informatie te verzamelen, maar ook om te toetsen of bevindingen uit de dossieranalyse, observaties en vragenlijsten kloppen, hier meer gedetailleerde informatie over te verkrijgen of nadere verklaringen voor de bevindingen te zoeken. Van belang is dat de jeugdprofessional transparant is over zijn bevindingen en goed doorvraagt naar details. Ouders en jeugdigen krijgen in het gesprek de gelegenheid om hun visie op de problemen en mogelijke oplossingen te geven. Ook kunnen zij reageren op de conclusies van de jeugdprofessional en verdere toelichting vragen. De jeugdprofessional, ouders en jeugdigen maken samen inzichtelijk waar bevindingen (niet) overeenkomen. Gesprekken zijn een belangrijk hulpmiddel om een werkrelatie met het gezin op te bouwen.
Gesprekken vormen een goed moment om te vragen naar de beleving en emotionele draagkracht van ouders en jeugdige. In de beleving van de opvoeding en emotionele draagkracht bij ouders is het belangrijk dat de jeugdprofessional bij ouders vraagt naar emoties met betrekking tot:
Eventueel kunnen hierbij ook visuele middelen ingezet worden, zoals het genogram en sociogram. Met een genogram kan de jeugdprofessional (eventueel samen met ouders en jeugdige) de gezins- en familierelaties in kaart brengen. Met een sociogram wordt het sociale netwerk inzichtelijk gemaakt.
Wanneer er sprake is van problemen bij de jeugdige is het altijd noodzakelijk ook contact op te nemen met de school. De jeugdprofessional doet dit in overleg met en na toestemming van ouders en jeugdige. De school kan informatie geven over leerprestaties en gedrag van de jeugdige op school (zie voor een uitgebreide uitwerking de Richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming).
Vragenlijsten helpen om informatie te verzamelen, te ordenen en te beoordelen. Zij kunnen ingezet worden om zicht te krijgen op het gedrag, de ontwikkeling, de beleving of de gevoelens van de gezinsleden. Het inzetten van een vragenlijst als instrument helpt om een objectiever beeld van de situatie te verkrijgen en blinde vlekken te voorkomen. Vragenlijsten zijn een aanvulling op de kennis, ervaring en intuïtie van de professional, maar kunnen deze nooit vervangen. De Databank Instrumenten en Richtlijnen van het Nederlands Jeugdinstituut is als startpunt genomen om een selectie van vragenlijsten/instrumenten te maken. Verder is de Cotan genoemd, omdat dit instituut een onafhankelijk oordeel over de kwaliteit van instrumenten velt.
De jeugdprofessional maakt een selectie van de instrumenten op basis van de informatie die hij eerder in de vraagverheldering (en eventueel dossieranalyse) heeft verkregen. Om een keuze voor een instrument te maken is het belangrijk om het volgende te overwegen:
We geven hieronder een aantal voorbeelden van instrumenten. Volledigheid is niet mogelijk. Belangrijk is bij de selectie van een instrument bovenstaande aandachtspunten tegen elkaar af te wegen. Zie voor meer informatie over de genoemde instrumenten de databank instrumenten van het Nederlands Jeugdinstituut.
Naam instrument | Thema | Leeftijd jeugdige | Afname bij | COTAN oordeel |
Functioneren jeugdige | ||||
Strengths & Difficulties Questionnaire (SDQ) | Screening van emotionele en gedragsproblemen en sterke kanten | 3-16 jaar | ouders | Beoordeeld in 2007 |
Child Behavior Checklist (CBCL) | Screening van emotionele en gedragsproblemen en vaardigheden | 1,5-18 jaar | ouders | Beoordeeld in 2013 |
Teacher Report Form (TRF ) | Screening van emotionele en gedragsproblemen en vaardigheden | 1,5-18
jaar |
groepsleiding/ leerkracht | Beoordeeld in 1999 |
Youth Self Report (YSR) | Screening van emotionele en gedragsproblemen en vaardigheden | 11-18 jaar | jeugdige | Beoordeeld in 1999 |
Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (VOG) | Screening van emotionele en gedragsproblemen bij LVB | 6-18 jaar | ouders of leerkracht / groepsleiding | Beoordeeld in 2007 |
Beoordeling Sociaal Aanpassingsvermogen (BSA) | Screening van LVB | 4-23 jaar | jeugdprofessional (na 1 of enkele gesprekken met jeugdige) | Niet beoordeeld |
Competentie Belevingsschaal voor Kinderen (CBSK) | Screening op de beleving van competentie | 8-12 jaar | jeugdige | Beoordeeld in 1998 |
Competentie Belevingsschaal voor Adolescenten (CBSA) | Screening op de beleving van competentie | 12-18 jaar | jeugdige | Beoordeeld in 2007 |
Standaard Taxatie Ernst van de Problematiek (STEP) | Oordeelsvorming over het functioneren van de jeugdige | 0-18 jaar | jeugdprofessional | Niet beoordeeld |
Opvoedingsvaardigheden ouders | ||||
Opvoedingsbelasting Vragenlijst (OBVL) | Onderzoek naar opvoedingsvaardig-heden en -stress | 2-13 jaar | ouders | Niet beoordeeld |
Vragenlijst Gezinsfunctioneren (VGF ) |
Onderzoek naar opvoedingsvaardig-heden (basiszorg, opvoedingsvaardig-heden, manier waarop ouders de jeugdige beleven, sociale contacten, individueel functioneren, partnerrelatie, veiligheid) | n.b. | jeugdprofessional | Niet beoordeeld |
Vragenlijst Gezinsfunctioneren Ouders (VGFO) | Diagnostiek van opvoedingsvaardig-heden (basiszorg, opvoedingsvaardig-heden, jeugdbeleving, sociale contacten, individueel functioneren, partnerrelatie, veiligheid) | n.b. | ouders | Niet beoordeeld |
Taxatielijst voor Ouderfunctioneren (TvO) | Onderzoek naar het functioneren van de ouder | 4-14 jaar | ouders | Beoordeeld in 1999 |
Gezins- en omgevingsfactoren | ||||
Vragenlijst Meegemaakte Gebeurtenissen (VMG) | Screening op ingrijpende positieve en negatieve gebeurtenissen | 3-17 jaar | ouders | Beoordeeld in 1998 |
Gezinssysteemtest (GEST) | Onderzoek naar het gezinssysteem | 6+ | gezin | Beoordeeld in 1999 |
Gezinsklimaatschaal-II (GSK-II) | Onderzoek naar het gezinssysteem | 11+ | gezin | Beoordeeld in 2000 |
Standaard Taxatie Ernst van de Problematiek (STEP) | Oordeelsvorming over de kwaliteit van de omgeving | 0-18 jaar | jeugdprofessional | Niet beoordeeld |
Als het nodig is een instrument in te zetten, doet een gedragswetenschapper dit. Ook voor de interpretatie van deze instrumenten is de deskundigheid van een gedragswetenschapper (psycholoog of orthopedagoog) met diagnostiekaantekening vereist. Om een (licht) verstandelijke beperking, psychiatrische stoornis en lichamelijke problemen vast te stellen is specialistische diagnostiek nodig. Jeugd- en gezinsprofessionals moeten hiervoor een gedragswetenschapper, psychiater of arts inschakelen.
De veiligheid van de jeugdige in het gezin en het risico op kindermishandeling zijn belangrijke aandachtspunten voor jeugdprofessionals. De Wet Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling verplicht jeugdprofessionals om een veiligheids- en risicotaxatie uit te voeren wanneer er signalen of vermoedens zijn van kindermishandeling of huiselijk geweld.
Het meest recente aanbod van hulpmiddelen voor veiligheids- en risicotaxatie instrumenten is te vinden in de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming.
Voor een goed gebruik van instrumenten moeten jeugdprofessionals in staat zijn om een instrument op een heldere manier bij ouders en jeugdigen te introduceren en de uitkomsten te bespreken.
Een goede introductie van een instrument bij ouders en jeugdigen zorgt ervoor dat ouders en jeugdigen het nut van de afname ervan inzien en gemotiveerd zijn om aan de afname mee te werken. Bij de introductie van een instrument is het noodzakelijk dat voor ouders en jeugdigen helder wordt dat niet alleen de jeugdprofessional, maar ook zij zelf belang hebben bij het gebruik van een instrument. Het is belangrijk dat de jeugdprofessional hen aanspreekt als deskundigen bij het oplossen van hun problemen. Met een heldere introductie kunnen jeugdprofessionals laten zien dat zij de deskundigheid van het gezin nodig hebben om hun eigen deskundigheid optimaal in te zetten.
Jeugdprofessionals zetten voor een heldere introductie van vragenlijsten de volgende stappen:
Als de vragenlijst eenmaal is afgenomen bij de ouders of een jeugdige, is het belangrijk om met hen stil te staan bij de uitkomsten. Daarvoor is het belangrijk dat de jeugdprofessional zelf begrijpt wat de uitkomsten zijn, zodat hij hierover in gesprek kan gaan. Bij het bespreken is het van belang dat de jeugdprofessional kort en helder verwoordt wat de uitkomsten van het instrument zijn. En vervolgens is het belangrijk dat hij vraagt naar de visie van ouders en jeugdigen op de uitkomsten en nagaat of de uitkomsten overeenkomen met de ideeën die ouders en jeugdigen hebben. Daardoor ontstaat een gesprek dat de jeugdprofessional nader inzicht geeft in de verklaringen die ouders en jeugdigen hebben voor de problematiek en dat mogelijke aanknopingspunten voor de oplossing biedt. Vragen die bij dit gesprek kunnen helpen, zijn: