Residentiële jeugdhulp

3. Samenwerken met ouders

Ouderlijke verantwoordelijkheid

Ouders zijn primair verantwoordelijk voor hun kind. Dit is vastgelegd in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (artikel 18 IVRK, United Nations, 1989) en de Nederlandse wet (1:247 Burgerlijk Wetboek). Hierin staat beschreven dat de verantwoordelijkheid om een jeugdige op te voeden primair bij de ouders ligt. Een residentieel verblijf biedt tijdelijke ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders. Het samenwerken met ouders is dus een onlosmakelijk en essentieel deel van het werk van de pedagogisch medewerkers.

Om ouders hun ouderlijke verantwoordelijkheden te laten behouden is het nodig dat zij de ruimte krijgen om deze verantwoordelijkheden in te vullen. Het afstemmen van verwachtingen over de verantwoordelijkheden en het maken van concrete afspraken bevordert het contact tussen ouders en pedagogisch medewerkers.

Het is belangrijk dat ouders en pedagogisch medewerkers afspraken maken over vier niveaus van verantwoordelijkheden:

  • de dagelijkse (opvoedings)verantwoordelijkheid, zoals opstaan en bedtijden, opruimen, eten, vrije tijd, huisregels;

  • de pedagogische opvoedverantwoordelijkheid: normen en waarden, belangrijke keuzes (schoolkeuze, doktersbezoek, religie) en pedagogisch perspectief;

  • de juridische verantwoordelijkheid voor het gedrag van de jeugdigen, zoals aansprakelijkheid en leerplicht;

  • de ‘zijnsverantwoordelijkheid’: biologische ouders hebben een biologische band (ook wel de bloedband genoemd) met hun kind, en zijn daarom verantwoordelijk voor hun kind.

… Meer

Wanneer er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel vragen de afspraken over de ouderlijke verantwoordelijkheid extra aandacht. Er zijn twee soorten kinderbeschermingsmaatregelen: de ondertoezichtstelling en de gezagsbeëindigende maatregel.

Bij de ondertoezichtstelling behouden ouders het gezag over hun kind en blijven zij zelf verantwoordelijk voor de opvoeding. Bij de uitoefening van het gezag dienen zij wel de aanwijzingen van de jeugdbeschermer op te volgen.

Bij de gezagsbeëindigende maatregel raken ouders het gezag kwijt. In zo’n geval komt het gezag te liggen bij een gecertificeerde instelling die een voogd aanstelt die juridisch gezien het gezag van de ouder vervult. De ouders hebben dan officieel niets meer over hun kind te zeggen maar blijven wel zo veel mogelijk bij hun kind betrokken. Tenzij de kinderrechter anders beslist, blijft het recht op omgang bestaan.

De mate waarin ouders de ruimte krijgen om verantwoordelijkheid te dragen voor hun kind kan beschreven worden aan de hand van een participatieladder (zie complete richtlijn, pdf, figuur 2). Deze loopt op van ‘geen enkele zeggenschap’, waarbij de ouder sterk beïnvloed wordt door de pedagogisch medewerker, tot ‘heel veel zeggenschap’, waarbij ouders het hulpverleningsproces bepalen.

In onderzoek komt naar voren dat, mede door de problematische achtergrond van de jeugdigen en de gezinnen, het hoogste niveau van ‘heel veel zeggenschap’ niet altijd kan worden behaald.

Het is belangrijk per gezin te bekijken hoe de ouderlijke verantwoordelijkheid het best kan worden ingevuld en hoe de ouderlijke verantwoordelijkheid zo veel mogelijk bij ouders kan blijven liggen. De vraag is of voor alle systemen het hoogste niveau van ouderlijke verantwoordelijkheid het meest wenselijke en haalbare niveau is. Invulling van de ouderlijke verantwoordelijkheid kan voor iedere ouder iets anders betekenen.

Praktijkexperts benadrukken dat de ontwikkeling van de jeugdige gebaat moet zijn bij het contact met ouders. Gekeken moet worden welke frequentie van het contact bijdraagt aan de stabiliteit in het affectieve contact tussen ouders en jeugdige, en welke frequentie mogelijk is gezien de draagkracht van ouders en jeugdige. Indien contact tussen ouders en jeugdige niet tot de mogelijkheden behoort, is het belangrijk dat de pedagogisch medewerker in ieder geval de ouders blijft informeren hoe het met de jeugdige gaat. Daarnaast kan de pedagogisch medewerker met de jeugdige in gesprek gaan over de rol van ouders, geplaatst in een levenslijn, ik-boek of levensboek. Ook is het in deze situatie wenselijk om andere belangrijke personen in het netwerk te betrekken bij de behandeling. Het netwerk kan een rol spelen bij evaluaties, activiteiten op de groep, weekendverlof en vakanties, het oplossen van problemen en kan de verbindende schakel met de ouders blijven vervullen.

Voor jeugdigen van ouders met eigen problematiek (licht verstandelijk beperkt, psychiatrisch of middelenafhankelijk) dient aanvullend gebruik gemaakt te worden van de Richtlijn Multiprobleemgezinnen, en de Richtlijn Kinderen van ouders met psychische problemen (KOPP), beide richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming. In de aanpak wordt bekeken of er sprake is van een probleem of een beperking. Vervolgens wordt gekeken wat dat betekent voor de verhouding draaglast-draagkracht alsook voor de veiligheid van de jeugdige. Hierbij moet de focus liggen op wat er nog mogelijk is, welke rol de ouder kan blijven innemen: opvoeder of ouder op afstand.

Wanneer bij de ouders eigen problematiek een rol speelt, is het volgens praktijkexperts van belang dat pedagogisch medewerkers over kennis beschikken van de problematiek van de ouders. Als de ouders ermee instemmen kunnen de pedagogisch medewerkers de problematiek in de vorm van psycho-educatie aan de jeugdige uitleggen, en samen kijken wat dit betekent voor de omgang tussen ouders en kind. Daarnaast is afstemming en samenwerking met de hulpverlener van de ouder wenselijk.

Samenwerken met ouders
Inleiding
Reageer!