Bij de preventie van grensoverschrijdend gedrag tussen jeugdigen onderling zijn de volgende elementen van belang.
Om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen is inzicht in en taxatie van risico’s noodzakelijk. Het gaat daarbij zowel om de inventarisatie van risico’s voor de veiligheid van de jeugdige als om een inventarisatie van risico’s op grensoverschrijdend gedrag door de jeugdige als gevolg van misbruik en/of mishandeling in het verleden of kindspecifieke problematiek.
Risicotaxatie is meer dan alleen een inventarisatie van risico’s. Het vraagt om het maken van een analyse van de vastgestelde risico’s en het maken van afspraken om de veiligheid te waarborgen. De LIRIK en de CARE zijn instrumenten voor risicotaxatie. De methode Signs of Safety is behulpzaam bij het opstellen van een veiligheidsplan met afspraken om de veiligheid te waarborgen. Maak gebruik van de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming voor specifieke aanbevelingen wat betreft het signaleren van en hulp na kindermishandeling.
Uit de literatuur komt een aantal risico’s naar voren die de kans op geweld en misbruik in de residentiële jeugdhulp vergroten:
onduidelijkheid over regels;
risicovol gedrag van de jeugdige (als gevolg van mishandeling of misbruik, zoals agressief gedrag, seksueel vroegrijp gedrag of seksueel grensoverschrijdend gedrag);
inadequate toelatingsprocedures van nieuwe jeugdigen;
accepteren van een pikorde in de groep.
Praktijkexperts signaleren, in aanvulling op de literatuur, de volgende risicofactoren:
problemen en onrust in het gezinssysteem van de jeugdige;
risicovolle interacties via sociale media;
middelengebruik door jeugdigen;
groepsgrootte van meer dan acht jeugdigen;
‘onder de mat schuiven’ van ernstig grensoverschrijdend gedrag;
‘wij-tegen-zij-cultuur’ (strijd tussen jeugdigen en professionals).
Een belangrijke strategie om grensoverschrijdend gedrag te voorkomen is het bevorderen van adequaat gedrag. Pedagogisch medewerkers doen dit door de omgeving en het contact met de jeugdige zo in te richten dat de jeugdige de kans krijgt om adequaat gedrag te vertonen (zie de Richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming). Middelen en technieken die daarbij ingezet kunnen worden zijn:
het creëren van een voorspelbare omgeving met een rijke dagelijkse routine en duidelijke regels;
het effectief geven van opdrachten door instrueren, voordoen en oefenen;
het vergroten van de motivatie van jeugdigen met behulp van motiverende gesprekstechnieken;
het vergroten van het probleemoplossend vermogen;
het bieden van autonomie en ruimte.
Grensoverschrijdend gedrag wordt voorkomen door adequaat gedrag te bekrachtigen. Dat kan door middel van prijzen, complimenteren en feedback geven. Deze feedback kan extra ondersteund worden met behulp van een belonings- of feedbacksysteem waarbij de jeugdige voor een beloning of voor extra punten spaart. Bekrachtiging is het meest effectief als het zich richt op gedrag dat relatief nieuw is voor de jeugdige of waar het zijn best voor moet doen. Het effect van bekrachtiging is het grootst wanneer de beroepsopvoeder vijfmaal vaker reageert op wat de jeugdige goed doet dan op wat hij fout doet.
Fors grensoverschrijdend gedrag kan worden voorkomen door milder grensoverschrijdend gedrag tijdig om te buigen. Dit kan enerzijds door het aanleren van nieuw gedrag met behulp van sturende feedback, waarbij positief gedrag van de jeugdige wordt benoemd en negatief gedrag wordt genegeerd, of door een corrigerende instructie, waarbij naast het benoemen van wat niet goed gaat ook het gewenste gedrag wordt benoemd. Anderzijds kunnen technieken voor het uitdoven van ongewenst gedrag worden ingezet zoals negeren, time-out/apart zetten, of straffen. Straffen zijn bij voorkeur mild en worden alleen ingezet in situaties waarin direct reageren niet mogelijk is, maar het wel belangrijk is om een signaal af te geven.
Ook kan gewerkt worden met een spanningsopbouwschema, zoals een woedethermometer, gekoppeld aan een plan voor ombuiging en de-escalatie. Een woedethermometer geeft de jeugdige inzicht in de spanningsopbouw bij woede. De pedagogisch medewerker bespreekt met de jeugdige wat hij zelf kan doen of hoe anderen kunnen helpen om ervoor te zorgen dat hij bij het toenemen van spanning weer rustig wordt.
Praktijkexperts benadrukken dat het ook bij de aanpak van fors grensoverschrijdend gedrag tijdens incidenten of crisissituaties van belang is dat de technieken of middelen die worden ingezet in lijn liggen met het reguliere methodisch handelen. Wanneer het handelen bij incidenten volledig losstaat van de reguliere methodische handelswijze, neemt het risico op onveiligheid toe.
Wanneer de dagelijkse routine verstoord dreigt te raken door inadequaat gedrag van één van de jeugdigen, kan dit in de leefgroep leiden tot angst en inadequaat gedrag bij de andere jeugdigen. Door prioriteit te geven aan het herstellen van de dagelijkse routine kunnen de overige jeugdigen in de groep de dingen doen die zij op dat moment gewend zijn te doen. De pedagogisch medewerker zorgt er eerst voor dat de dagelijkse routine door kan gaan en richt zich daarna op de individuele jeugdige.
Wat helpt om spanning en agressie in de groep tijdig te signaleren, is bewustwording van interactieprocessen tussen jeugdigen op de leefgroep en van negatieve feedbackcycli (waarbij de interactieprocessen zichzelf negatief versterken). Door training van medewerkers kan het bewustzijn van deze processen worden vergroot.
Uit onderzoek blijkt dat jeugdigen in de residentiële jeugdhulp en jeugdbescherming regelmatig bang zijn voor groepsgenoten. Dit kan door pedagogisch medewerkers en andere professionals in de waan van de dag gemist worden. Het is belangrijk alert te zijn op deze angst, hier specifiek op te observeren en waar mogelijk hierover in gesprek te gaan. Praktijkexperts benadrukken in dat kader dat het belangrijk is om het attentieniveau altijd hoog te houden, ook als het rustig lijkt op de groep.
Praktijkexperts benadrukken verder dat het belangrijk is om duidelijk af te spreken welk gedrag wel en niet gewenst is, en om te letten op de naleving van deze afspraken. Bespreek met jeugdigen samen normen en waarden en spreek gezamenlijk af waar grenzen liggen. Het risico bij veelvoorkomende grensoverschrijdingen is dat grenzen gaan verschuiven en bepaald gedrag ‘normaal’ gevonden wordt. Het is van belang om nooit de ogen te sluiten voor wat er gebeurt en nooit te denken ‘zo gaat dat nu eenmaal’ of ‘het hoort erbij’.
Uit onderzoek blijkt dat de Individuele Proactieve Agressiehanteringsmethode (IPAM) leidt tot vermindering van inperkende maatregelen (vastpakken, vasthouden en afzonderen). De aanpak bestaat uit een systeem van monitoring van agressieve incidenten en een individueel agressiehanteringsplan om het ontstaan of escaleren van agressie te voorkomen.
Ook de methode Non Violent Resistance is gericht op het terugdringen van inperkende maatregelen. Deze aanpak is bedoeld om een gedragsverandering bij de medewerker te bewerkstelligen. De methode kent een aantal technieken waarbij het erom gaat onacceptabel gedrag van jeugdigen te stoppen zonder dat het escaleert en zonder dat de medewerker de jeugdige wil overtuigen van zijn eigen gelijk.
In de Richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming worden verschillende interventies besproken die aanvullend aan het pedagogisch handelen op de groep nodig zijn om bij jeugdigen ernstige gedragsproblemen te verminderen.
Ouders en jeugdigen noemen de volgende aandachtspunten die van belang zijn bij het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag tussen jeugdigen onderling:
goede randvoorwaarden zoals voldoende bezetting, pedagogisch medewerkers die de jeugdigen aan kunnen en deskundig zijn, zo min mogelijk invallers, cameratoezicht en afsluitbare slaapkamerdeuren;
voorlichting en informatie over groepsdruk, pesten, discriminatie, agressie en seksueel misbruik binnen de groep, over wat normaal gedrag is en wat niet, en wat wel en niet geaccepteerd wordt;
preventief handelen door pedagogisch medewerkers, zoals veel in de groep zijn, als rolmodel fungeren en het goede voorbeeld geven, aandacht schenken aan middelengebruik, voldoende individuele aandacht geven en regelmatig de groepsinteracties bespreken;
reageren bij grensoverschrijdend gedrag. Wanneer medewerkers grensoverschrijdend gedrag zien moeten zij altijd reageren en ingrijpen: ‘Als je het ziet moet je iets doen!’ Dit betekent maatregelen nemen tegen jeugdigen die vervelend blijven doen, sancties opleggen bij grensoverschrijdend gedrag, maar wel zorgvuldig omgaan met straf. Veel straffen zonder een relatie met het gedrag is niet goed: dat leidt ook tot onveiligheid.