Problematische gehechtheid

4. Signalering en diagnostiek

Conclusies en Stappenplan

Dit stappenplan is een vereenvoudigde versie van de best-practice die beschreven wordt door Dekker–Van der Sande en Janssen (2010). Het stappenplan is ontwikkeld voor jeugdigen met een visuele en/of licht verstandelijke beperking. Hier bevelen we het plan aan voor gebruik in de jeugdhulp en jeugdbescherming, ook bij niet-beperkte jeugdigen. Bij elke volgende stap is meer specifieke deskundigheid vereist:

  • Stap 1 kan door alle jeugdprofessionals worden uitgevoerd;
  • Stap 2 kan door gedragswetenschappers in samenwerking met jeugd- en gezinsprofessionals worden uitgevoerd;
  • Stap 3 vereist specifieke kwalificaties om de verschillende instrumenten af te kunnen nemen en de uitkomsten ervan te kunnen interpreteren (GZ-psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog NIP, orthopedagoog-generalist, of professionals in de specialistische jeugdhulp).

Stap 1: Wees alert op gehechtheid

Ouders, pedagogisch medewerkers en begeleiders letten erop of een jeugdige zich op z’n gemak voelt bij de personen aan wie hij gehecht is. Voelt de jeugdige zich veilig bij die persoon, laat het kind zich troosten of helpen, luistert het kind doorgaans naar deze volwassene? Hebben ze samen plezier? Eventueel wordt de Lijst Signalen van Verstoord Gehechtheidsgedrag (zie bijlage 4 in de pdf van de richtlijn) geraadpleegd om te checken welke gedragingen van de jeugdige zouden kunnen wijzen op een problematische gehechtheidsrelatie. Deze lijst wordt nog niet afgenomen.

Stap 2: Bij een vermoeden van een problematische gehechtheidsrelatie, voer een korte screening uit of zorg ervoor dat deze wordt uitgevoerd.

De jeugdprofessional voert een eerste gesprek met de ouders (of de volwassene die de ouderrol vervult) bij wie de jeugdige opgroeit of opgegroeid is, om de voorgeschiedenis van de jeugdige te verkennen. De informatie die de ouders aandragen, kan worden aangevuld met gegevens uit het dossier van de jeugdige. Het is de bedoeling dat een globaal beeld ontstaat van de volgende aandachtspunten:

  • Zijn er aanwijzingen voor verwaarlozing, mishandeling of het negeren van basale fysieke en emotionele behoeften van de jeugdige?
  • Is Veilig Thuis betrokken (geweest) bij het gezin of zijn er juridische maatregelen aan de orde?
  • Zijn er wisselingen van ouders/verzorgers geweest?
  • Is er sprake van een uithuisplaatsing op jonge leeftijd?
  • Heeft de jeugdige ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt?

Verder is van belang dat samen met de ouders de belemmerende en beschermende factoren op alle vier niveaus in kaart gebracht worden: ouder, jeugdige, gezinsomstandigheden en het contact tussen ouder en kind. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van bijlage 2 van de pdf-versie van de richtlijn.

Naast een gesprek met de ouders over de voorgeschiedenis, wordt ook met de jeugdige zelf gesproken als de jeugdige daartoe in staat is. Het kan zijn dat de beleving van de jeugdige, bijvoorbeeld over ingrijpende gebeurtenissen, verschilt van die van de ouders of verzorgers.

  • De gedragswetenschapper zet een kort signaleringsinstrument in (of zorgt dat het instrument wordt afgenomen). De mogelijkheden zijn:
  • Het brede functioneren van de jeugdige in het dagelijks leven wordt verder onderzocht met behulp van de CBCL/TRF/YSR of de Vragenlijst over Ontwikkeling en Gedrag (VOG). Bij voorkeur vullen zowel ouders, leerkracht, als de jeugdige zelf de vragenlijst in. De vragenlijst geeft een indicatie van de mate waarin gedrags- en emotionele problemen voorkomen.
  • De gedragswetenschapper en jeugd- en gezinsprofessional ronden samen de screening af, met als drie mogelijke uitkomsten:
    • het vermoeden van problematische gehechtheid wordt niet bevestigd. Dat betekent dat de gedragswetenschapper nagaat of er nog meer onderzoek nodig is. Is dat niet het geval, dan rondt hij de zaak af;
    • het vermoeden wordt gedeeltelijk bevestigd. Van belang is om onderscheid te maken tussen gehechtheidsproblematiek en andere gedrags- of emotionele problemen;
    • het vermoeden wordt bevestigd, ga naar stap 3.

Stap 3: Bij aanwijzingen voor gehechtheidsproblemen: uitgebreider onderzoek door een gedragswetenschapper

  • In een gesprek met de ouders wordt de gehechtheidsontwikkeling van de jeugdige nauwkeuriger in kaart gebracht dan in stap 2 (zie bijlage 3 in de pdf van de richtlijn).
  • De gedragswetenschapper kan gebruik maken van een klinisch instrument bij de ouder of de jeugdige zelf om beter zicht te krijgen op het werkmodel van de ouder/jeugdige. Mogelijke instrumenten die bij de ouder worden afgenomen:
    • Disturbances of Attachment Interview (DAI);
    • Parent Development Interview (PDI);
    • Working Model of Child Interview (WMCI).

    Mogelijke instrumenten die bij de jeugdige worden afgenomen:

    • Attachment Story Completion Task (ASCT);
    • Child Attachment Interview (CAI);
    • Klinische Observatie van Gehechtheid (COA).
  • Zorg ervoor dat eventuele video-opnamen van interacties tussen het jonge kind en de volwassene aan wie het kind problematisch gehecht is, bekeken worden. Maak daarbij gebruik maken van de Emotional Availability Scales (EAS).
  • Op basis van het totaalbeeld wordt vastgesteld welke behandeling of begeleiding nodig is.
    • Verwijs bij ernstige problemen op het gebied van gehechtheid door naar een GZ-psycholoog, kinder- en jeugdpsycholoog NIP of orthopedagoog-generalist met relevante scholing in gehechtheidsproblematiek.
    • Beoordeel of er sprake is van een hechtingsstoornis zoals gedefinieerd door de DSM–5, en of er eventueel sprake is van comorbiditeit.
Diagnostische instrumenten
Aanbevelingen
Reageer!