Problematische gehechtheid

2. Prevalentie

Conclusies Prevalentie

Tussen de dertig en veertig procent van alle gezonde, thuiswonende jeugdigen is onveilig gehecht aan zijn ouders. Door een onveilige gehechtheidsrelatie verkeert een jeugdige in een minder gunstige uitgangssituatie dan veilig gehechte jeugdigen. Deze jeugdigen hebben (iets) minder vertrouwen in zichzelf en in anderen. Dat betekent niet dat alle jongeren met een onveilige gehechtheidsrelatie hulp of behandeling nodig hebben. Het gros wordt volwassen zonder dat hulp nodig is.

We spreken van een problematische gehechtheidsrelatie indien een onveilige gehechtheidsrelatie samengaat met gedragsproblemen bij de jeugdige, of wanneer de jeugdige een gedesorganiseerde/verstoorde relatie of hechtingsstoornis heeft. Naar schatting vijftien procent van alle gezonde thuiswonende jeugdigen heeft een gedesorganiseerde of verstoorde gehechtheidsrelatie.

Problematische gehechtheidsrelaties komen vaker voor bij jeugdigen die:

  • opgroeien in gezinnen waarin vermoedelijk sprake is van mishandeling, verwaarlozing of huiselijk geweld
  • na hun eerste verjaardag zijn geadopteerd of opgroeien in een pleeggezin
  • opgroeien in een leefgroep of tehuis
  • opgroeien in een gezin waarvan één of beide ouders psychiatrische problemen heeft
  • een ontwikkelingsstoornis, autistische stoornis of een verstandelijke beperking hebben

Hechtingsstoornissen zijn zeer zeldzaam; de prevalentie van de geremde hechtingsstoornis (RAD) wordt geschat op vier procent en de prevalentie van de ontremde contactstoornis (DSED) wordt geschat op zeventien à achttien procent bij kinderen die opgroeien in tehuizen.

Bekijk ook de gezamenlijke aanbevelingen van de richtlijn Problematische gehechtheid bij het hoofdstuk Oorzaken en Kenmerken.

Hoeveel kinderen hebben problematische gehechtheidsrelaties?
Reageer!