Pleegzorg

3. Stabiliteit van de plaatsing bevorderen en breakdown voorkomen

Factoren die van invloed zijn op breakdown

Naast matching zijn er ook tijdens de plaatsing van het pleegkind in het pleeggezin allerlei andere factoren die de stabiliteit van de plaatsing beïnvloeden. In de literatuur blijken met name pleegkindfactoren bij herhaling voorspellend voor een breakdown. We hebben het dan over:

  • leeftijd: hoe ouder het pleegkind, hoe groter de kans op een breakdown. Bij pleegkinderen ouder dan tien jaar is de kans op een breakdown ongeveer tien keer zo groot;

  • externaliserend gedrag bij aanvang van de plaatsing: dit zorgt voor een grotere kans op een breakdown. Bij ernstige externaliserende gedragsproblemen is de kans twee keer zo groot;

  • het aantal verplaatsingen in het verleden: hoe meer verplaatsingen, des te groter de kans op een breakdown.

… Meer

Ook is er een samenhang tussen deze drie factoren. Het aantal verplaatsingen leidt tot meer probleemgedrag. Dat uit zich met name op latere leeftijd. Ook wordt in de literatuur gevonden dat het aantal trauma’s en de aanwezigheid van een hechtingsstoornis voorspellend kunnen zijn bij een breakdown; hoe meer trauma’s het kind heeft opgelopen, hoe groter de kans op een breakdown. Daarbij draagt trauma mogelijk bij aan hechtingsproblemen en dit zou voor een toename van probleemgedrag kunnen zorgen.

De relatie tussen sekse en etniciteit enerzijds en breakdown anderzijds is onduidelijk. Ook de relatie tussen de aard en ernst van verwaarlozing of misbruik in het verleden en de kans op breakdown is onduidelijk. Er is wel een relatie tussen de duur van misbruik en de kans op breakdown. Hoe langer het misbruik, des te groter de kans op een breakdown.
Pleegkinderen die instemmen met de plaatsing en prosociaal gedrag vertonen hebben minder kans op een breakdown.

Over de relatie tussen pleeggezinfactoren en het risico op het ontstaan van een breakdown kan het volgende geconcludeerd worden:

  • Er is geen relatie tussen de leeftijd van pleegouders en de kans op een breakdown. Ook de overeenkomst in leeftijd van pleegkinderen en eigen kinderen houdt geen verband met de kans op een breakdown. Dit geldt eveneens voor het aantal jeugdigen in het gezin. Wel is er een relatie tussen de plaats in de kinderrij van het pleegkind en de kans op een breakdown. Als het pleegkind de oudste in de kinderrij is, neemt de kans op een breakdown toe.

  • Wanneer pleegouders zowel ondersteunings- als controleaspecten in hun opvoeding hanteren bevordert dit de continuïteit van de plaatsing. Ook blijkt dat plaatsingen minder vaak eindigen in een breakdown als pleegouders toezicht houden, aansluiten bij de ontwikkelingsleeftijd van het pleegkind, en het pleegkind de mogelijkheid bieden om over het verleden te praten.

  • Probleemgedrag van pleegkinderen heeft een direct effect op het opvoedgedrag van pleegouders. De aanhoudende confrontatie met probleemgedrag resulteert in afnemend steunend opvoedgedrag en toenemende autoritaire controle door pleegouders. In deze pleegzorgsituaties neemt het probleemgedrag toe. De invloed van het probleemgedrag van het pleegkind op het opvoedersgedrag van pleegouders wordt niet beïnvloed door de gezinsbelasting.

  • Pleegoudertrainingen, die gericht zijn op positief opvoedersgedrag, resulteren in een vermindering van gedragsproblemen. Dergelijke trainingen zijn het efficiëntst als ze worden aangeboden gedurende het verblijf van het pleegkind in het pleeggezin, zodat pleegouders de vaardigheden ter plekke kunnen oefenen en feedback kunnen krijgen op het gebruik ervan.

  • Hoe beter de verhouding van het pleegkind met het pleeggezin, hoe groter de daadwerkelijke ondersteuning van pleegouders (waar ze om gevraagd hebben) en hoe groter de betrokkenheid van de pleegouders bij de ambulante behandeling aan het pleegkind, hoe beter de uitkomst van pleegzorg.

  • Er is geen consensus in de literatuur gevonden over de relatie tussen breakdown en het type pleeggezin (bestandsgezin of netwerkgezin).

  • Er zijn aanwijzingen dat er vaker een breakdown plaatsvindt als de positie van de eigen kinderen in gevaar komt door het probleemgedrag van het pleegkind.

… Meer

De relatie tussen ouderfactoren en interculturele factoren en het risico op het ontstaan van een breakdown kan als volgt worden samengevat.

  • Pleegkinderen van ouders met een alcohol- of drugsprobleem hebben een grotere kans op een breakdown.

  • Er zijn aanwijzingen dat breakdown in moslimpleeggezinnen meer samenhangt met cultuur dan met religie (het gaat hierbij om moslimpleegkinderen in moslimpleeggezinnen).

  • Uitkomsten van onderzoek naar de invloed van oudercontacten op een breakdown laat geen eenduidig beeld zien. Hoewel ouder-kindcontacten een positieve invloed op de stabiliteit van de plaatsing kunnen hebben, laat onderzoek ook zien dat het tot (soms heftige) conflicten tussen de betrokkenen in het pleegzorgproces (pleegouders, pleegkind, hulpverlening) kan leiden.

… Meer

Praktijkexperts geven aan dat het heel belangrijk is dat ouders de plaatsing verdragen en langzamerhand accepteren en hun kind toestemming geven om in het pleeggezin te wonen. Ook de samenwerking tussen ouders en pleegouders draagt bij aan de continuïteit van de plaatsing. De methodische ondersteuning voor pleegzorgbegeleiders om dit te realiseren is een belangrijk aandachtspunt. In het hoofdstuk “Participatie en samenwerken met ouders, pleegkind, pleegouders en professionals” wordt hier uitgebreider op ingegaan.

Praktijkexperts benoemen ook hechtingsproblemen als risicofactor voor een breakdown. Zowel in de matching als in de begeleiding is het belangrijk dat er aandacht is voor de gehechtheid van pleegkinderen en de wisselwerking met de gehechtheidsrepresentaties van de pleegouders. Zo nodig moet er extra begeleiding hierop worden ingezet.

Inzet van extra ondersteuning om een breakdown te voorkomen
Matching
Reageer!