Soms is een overplaatsing toch nodig. Vanuit de wet Herziening kinderbeschermingsmaatregelen moet bij overplaatsing van een pleegkind van het ene pleeggezin naar het andere pleeggezin met een maatregel OTS een gang gemaakt worden naar de kinderrechter, die het besluit neemt of het gerechtvaardigd is in de ontwikkeling van het pleegkind dat de overplaatsing plaats vindt. Bastiaensen en Kramer geven in De Kleine Gids Pleegzorg pedagogische aandachtspunten voor een overplaatsing:
‘Als een overplaatsing om welke reden dan ook gewenst, noodzakelijk of onvermijdelijk is, dienen alle betrokkenen zich in te zetten om deze stressvolle gebeurtenis zo soepel mogelijk te laten verlopen.'
‘Algemene, niet leeftijdsgebonden uitgangspunten om de stress tijdens (het traject van) de overplaatsing te verminderen zijn het bevorderen van continuïteit, overzichtelijkheid en afstemming. Concreet houdt dit onder meer in:
zo duidelijk en kort mogelijk en zo dicht mogelijk bij de realiteit blijvend de reden van de overplaatsing benoemen en vragen van het pleegkind hierover beantwoorden;
zo veel mogelijk eenduidigheid en overeenstemming in de boodschap die door alle betrokkenen aan het pleegkind wordt gegeven;
de toekomstige woonplek zo concreet mogelijk maken (door het nieuwe huis, bed, stoel, dieren, speelgoed en mensen te laten zien);
toestemming van en voorbereiding door de eerdere opvoeders voor en op de nieuwe plek;
het traject van overplaatsing visueel ondersteunen door het maken van bijvoorbeeld een kalender of pictogrammen;
zo veel mogelijk bekendheid en vertrouwdheid voor het pleegkind inbouwen qua plaats en personen die het traject begeleiden;
momenten van afscheid en omschakeling begrenzen in tijd en volgens een vast ritueel laten verlopen;
zo volledig mogelijke eenheid en (schriftelijke) overdracht betreffende praktische zaken die voor het pleegkind van belang zijn zoals zindelijkheid, voeding, medicijngebruik, verzorgende spullen, gewoontes rond eten en slapen, geloofsovertuiging en rituelen binnen het gezin en persoonlijke eigendommen zoals knuffel, speentje, speelgoed, kleding, fotoboeken en levensboek.
Na overplaatsing is het van belang dat eerdere gehechtheidsrelaties – los van de kwaliteit – gerespecteerd en bewaakt worden. Pleegkinderen in alle leeftijden zijn bij een overplaatsing gebaat bij het (onder)houden van stabiele en continue (gehechtheids)relaties. Voortbestaan van contacten met de eerdere gehechtheidspersonen dient zo veel mogelijk gewaarborgd te zijn en kan bijdragen aan het bredere gehechtheidsnetwerk van het pleegkind. Zij vormen een mogelijk belangrijke bron van steun in moeilijke of minder moeilijke tijden. Daarnaast is het cruciaal voor het zelfbeeld en de zelfwaardering van pleegkinderen dat volwassenen hen de moeite waard vinden op een of andere manier in hun leven te blijven.’