Het zorgvuldig matchen van pleegkinderen en pleeggezinnen is een belangrijke voorspeller van gunstige pleegzorguitkomsten. Volgens Van den Bergh en Weterings is een goede match afhankelijk van de interactie tussen (1) de vraagstelling van het pleegkind, (2) de opvoedingsvaardigheden van de pleegouders en het opvoedingsklimaat in het pleeggezin en (3) de verwerking en de houding van de ouders ten aanzien van de uithuisplaatsing van hun kind. Naar de wijze waarop matching vorm zou moeten krijgen is echter nauwelijks empirisch onderzoek gedaan. Ten aanzien van de matching kan het volgende worden geconcludeerd:
Ondanks dat het onderzoek naar het samenplaatsen van broertjes en zusjes beperkt is, lijkt er een voorkeur te zijn om hen samen te plaatsen. Samen plaatsen is niet verstandig wanneer één of meerdere jeugdigen specialistische zorg of behandeling nodig heeft; een van de jeugdigen gedragsproblemen heeft, waardoor hij een bedreiging vormt voor het welzijn of de ontwikkeling van zijn broer(s) of zus(sen); broers en zussen veel conflicten hebben; er sprake is van (een vermoeden van) seksueel misbruik tussen de jeugdigen onderling. Plaatsingen samen met broertjes of zusjes kan de kans op een breakdown verkleinen.
Er is geen bewijs voor een positief effect van het matchen op etniciteit: pleegkinderen doen het niet per se beter in een pleeggezin met dezelfde etnisch culturele achtergrond. Praktijkexperts geven aan dat etnische matching wel kan bijdragen aan de acceptatie van de plaatsing door ouders.
Er zijn verschillende matchingsmodellen. Je kunt matchen op variabelen van pleegkinderen en pleegouders, op verschillende typen pleegkinderen en pleeggezinnen, en op de interactie tussen pleegkind en pleegouder. Bij al deze modellen wordt echter slechts beperkt duidelijk wat bepalend is voor een goede match.
Voor een goede match is samenwerking met alle bij de match betrokken personen een belangrijke succesfactor. Daarbij moeten de wensen en het draagvlak van de ouders ten aanzien van het pleeggezin worden geïnventariseerd.
Voor een goede match is het noodzakelijk dat er voldoende pleeggezinnen zijn. Daarbij is niet alleen van belang dat er voldoende aanwas is van pleeggezinnen, maar tevens dat de uitstroom van pleeggezinnen wordt tegengegaan.
Het Nederlands Jeugdinstituut, ADOC en het gezinsinspiratieplein hebben een matchingsmethodiek ontwikkeld waarin het proces van matching stap voor stap wordt behandeld. Deze methodiek en bijbehorende checklisten kunnen als hulpmiddel dienen om te komen tot een afgewogen matching. Spoelstra, de Baat, ter Meulen en Vinke (2017) kiezen voor een zestal uitgangspunten bij het matchen:
De opvoedings- en ontwikkelingsbehoeften van de jeugdige staan centraal.
Ouders krijgen een rol passend bij hun mogelijkheden en de behoeften van de jeugdige.
Informatieverzameling en –verstrekking is voorwaarde voor matching.
Binnen het matchingsproces is aandacht voor gehechtheid en de klik (interactie) tussen betrokkenen.
Doel van de match is een stabiele, onvoorwaardelijke opvoedrelatie.
Bij een niet-optimale match worden risico’s verminderd door het inzetten van hulp op maat.
Het variabelgeoriënteerde matchingsmodel geeft goed weer hoe matching in de huidige pleegzorgpraktijk verloopt. Er worden allerlei criteria beoordeeld: leeftijd van het pleegkind, etniciteit, broers/zussen, geografie, contactmogelijkheid met de ouders, behoeften van het pleegkind, gehechtheid, temperament et cetera. Matchers bestuderen de kenmerken van het pleegkind en van de pleegouders en beslissen vervolgens op basis van ervaring en eerdere matchingsbeslissingen aan welk pleeggezin het pleegkind wordt toegewezen. Hoewel vermoedelijk veel beslissingen correct en gerechtvaardigd zullen zijn, is de basis van dit beslissingsproces niet duidelijk en weinig transparant. Beslissingen moeten soms snel genomen worden en bovendien zorgt een tekort aan pleeggezinnen ervoor dat er lang niet altijd een ideale match gemaakt kan worden. Als er vanwege een gebrek aan pleegouders een niet-optimale match gemaakt moet worden, is het belangrijk om de situatie bij aanvang van de plaatsing te analyseren om te bepalen welke (extra) ondersteuning er aan het pleegkind en/of het pleeggezin geboden moet worden om de kans op een succesvolle plaatsing te vergroten.