Pleegkinderen hebben volgens het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind recht op bijzondere bescherming met betrekking tot hun veiligheid. Dat houdt in dat de Staat verplicht is toezicht te houden op de veiligheid van pleegkinderen en hen te beschermen tegen kindermishandeling. Kinderen die mishandeling hebben meegemaakt hebben op grond van artikel 39 van het IVRK recht op passende behandeling die hun herstel en herintegratie in de samenleving bevordert.
Preventie van mishandeling start bij de screening van pleeggezinnen voorafgaand aan de plaatsing. Wettelijk is vastgelegd dat de aspirant-pleegouder(s) en alle inwonenden van twaalf jaar en ouder een Verklaring van Geen Bezwaar (VGB) nodig hebben van de Raad voor de Kinderbescherming (artikel 5.1. lid 1 aanhef en onder de Jeugdwet).
Daarnaast start de preventie van mishandeling in de pleegzorg met een wettelijk verplicht voorbereidings- en selectietraject voorafgaand aan de sluiting van het pleegcontract en de plaatsing van de jeugdige in het pleeggezin (artikel 5.1 lid 2 Jeugdwet). Dit om te waarborgen dat pleegouders in staat zijn om een veilige en stimulerende omgeving te bieden.
Met behulp van een checklist kunnen risicofactoren en beschermende factoren voor de veiligheid van het pleegkind worden ingeschat. Een voorbeeld van een dergelijke checklist is de Checklist indicatoren veiligheid kind in (netwerk)pleegzorg.
Bij netwerkpleegzorg moet er extra aandacht voor de veiligheid zijn, omdat er soms nog geen beoordeling van de veiligheid heeft plaatsgehad terwijl het pleegkind zich al wel in het pleeggezin bevindt. In een dergelijk geval moet de noodzakelijke voorbereiding en beoordeling alsnog binnen dertien weken plaatsvinden (artikel 5.1 lid 3 Jeugdwet).
In het Schematisch protocol netwerkpleegzorg zijn afspraken vastgelegd tussen de jeugdhulpaanbieders met pleegzorg en gecertificeerde instellingen over de taken en verantwoordelijkheden tijdens het geschiktheidsonderzoek van aspirant-netwerkpleegouders. De plaatser is verantwoordelijk voor de veiligheid.
Wanneer het pleegkind al in het netwerkpleeggezin woont is het extra lastig om te besluiten dat de pleegouders niet geschikt zijn voor het opvoeden en verzorgen van dit specifieke pleegkind. Stabiliteit is voor de ontwikkeling van het pleegkind immers óók belangrijk. Daarom dient de screening en voorbereiding zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen dertien weken na sluiting van het pleegcontract, plaats te vinden. Indien na de screening blijkt dat het betreffende gezin geen geschikt pleeggezin is, kan het pleegcontract direct beëindigd worden.
In het geval van een crisis- of spoedplaatsing binnen het netwerk dient de plaatser deze screening met spoed op te pakken en de risico- en beschermende factoren in kaart te brengen. Ook de politiemutaties kunnen worden opgevraagd en de Raad voor de Kinderbescherming kan met toestemming justitiële documenten opvragen van volwassenen en netwerk waar het kind wordt geplaatst.
Het is noodzakelijk om zowel in de screening als de voorbereiding expliciet onderwerpen als veiligheid, seksualiteit, machtsrelaties en mishandeling te bespreken.
Bij aanvang van de hulpverlening worden betrokken jeugdprofessionals en pleegouders door de organisatie op de hoogte gesteld van de voorgeschiedenis van de jeugdige en diens eventuele ervaringen met seksueel misbruik en/of vertoon van seksueel grensoverschrijdend gedrag. De pleegouder heeft recht op inlichtingen over het pleegkind, denk aan feiten en omstandigheden die het pleegkind of zijn verzorging of opvoeding betreffen en die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de taken als pleegouder. Hieronder kunnen mede gegevens over de gezondheid vallen (artikel 5.4 Jeugdwet).
Het is raadzaam om pleegouders voor te bereiden van een (seksueel) getraumatiseerd pleegkind. Naast de informatie over de voorgeschiedenis van het pleegkind kan er bijvoorbeeld psycho-educatie worden gegeven of een cursus op die gebied worden aangeboden.
De pleegzorgbegeleider bespreekt, indien mogelijk (afhankelijk van de leeftijd en de problematiek), in de eerste drie maanden van het traject met de jeugdige zijn ontwikkeling, en bespreekt daarbij ook de seksuele ontwikkeling en de grenzen en normen van seksueel gedrag die de organisatie hanteert. Er dient aanbod te zijn voor de voorlichting en ondersteuning van jeugdigen bij hun seksuele ontwikkeling. Ook kan dit in samenwerking met het lokale team worden opgepakt.