Pleegzorg

2. Beslissen over het perspectief van het pleegkind

Aanbevelingen

  • Maak bij de plaatsing van een pleegkind in een pleeggezin duidelijk dat de pleegouders in eerste instantie ingezet zullen worden voor het bieden van tijdelijke pleegzorg, waarbij onderzocht wordt of terugplaatsing in het oorspronkelijke gezin mogelijk is. Maak ook duidelijk dat het pleegkind, wanneer terugplaatsing niet mogelijk is, na het opvoedingsbesluit mogelijk in het pleeggezin blijft (in vrijwillig dan wel gedwongen kader).

  • Probeer zo snel mogelijk na de uithuisplaatsing het perspectief van de plaatsing duidelijk te krijgen. Bespreek met de ouders welke veranderingen nodig zijn voor een hereniging met hun kind en leg deze vast. Deze veranderingen moeten niet alleen de randvoorwaarden voor opvoeding en verzorging betreffen (huisvesting, verslaving, schulden), maar moeten met name gericht zijn op de interactie tussen de ouders en hun kind. De centrale vraag is: ‘Wat heeft het pleegkind nodig om weer thuis te kunnen wonen?’

  • Zorg in dialoog met ouders en pleegouders voor gezamenlijk gedragen doelen ten aanzien van een mogelijke terugplaatsing en – daarmee samenhangend – een gezamenlijk gedragen werkwijze. Sluit hierbij aan bij het familiegroepsplan indien dit geschreven is.

  • Bied ouders, pleegkind en andere betrokkenen vanaf de start van de pleegzorgplaatsing intensieve en zo nodig gespecialiseerde hulp om de beoogde veranderingen te realiseren.

  • Neem binnen een voor het pleegkind aanvaardbare termijn een opvoedingsbesluit. Na een uithuisplaatsing volgt er binnen één maand een plan van aanpak door het zorgteam. In dat plan van aanpak wordt een termijn afgesproken waarin een opvoedingsbesluit wordt genomen. Dat besluit kan zijn het toewerken naar thuisplaatsing of het toewerken naar definitief opgroeien in een pleeggezin. Uitgangspunt is dat het opvoedingsbesluit binnen een voor een kind aanvaardbare termijn wordt genomen. In individuele gevallen kan hier in het ontwikkelingsbelang van de jeugdige beargumenteerd van worden afgeweken. De jeugdzorgwerker wordt in zijn besluitvorming geadviseerd door de pleegzorgbegeleider. Vervolgens verzoekt de jeugdzorgwerker de Raad voor de Kinderbescherming om dit voorgenomen besluit te toetsen dan wel te onderzoeken. Afhankelijk van het wettelijk kader wordt een voorgesteld besluit voorgelegd aan de rechter.

  • Bij het nemen van een opvoedingsbesluit zijn verschillende criteria van belang, maar het ontwikkelingsbelang van de jeugdige staat centraal. Bij de verschillende criteria kan gedacht worden aan:

    • de wens van ouders en pleegkind;
    • de reden voor uithuisplaatsing en hulpverleningsgeschiedenis;
    • de resultaten wat betreft de beoogde doelen (veranderingen die nodig zijn voor terugplaatsing en die leiden tot gewenste ontwikkelingsuitkomsten);
    • de competenties van de ouders;
    • beschermende en risicofactoren bij ouders, pleegouders en pleegkind;
    • psychosociale omgevingsfactoren.

    Ga over de criteria in gesprek met ouders, pleegkind, pleegouders en professionals die zijn betrokken bij de ouders en/of de pleegouders. Maak als pleegzorgbegeleider en jeugdzorgwerker duidelijke afspraken wie deze gesprekken voert en door wie de wens van het pleegkind wordt vertegenwoordigd als het pleegkind deze nog niet zelf kan verwoorden (zo nodig door een bijzonder curator).

  • Neem het besluit op systematische wijze, dat wil zeggen: gebruik een instrument of model waarbij een aantal stappen doorlopen worden (bijvoorbeeld de Beoordelingsboog, de Deltamethode of het Pedagogisch beslissingsmodel).

  • Neem na een gewogen systematische analyse een opvoedingsbesluit. Beslis tot permanente plaatsing in het pleeggezin wanneer na een voor het kind aanvaardbare termijn in combinatie met intensieve ondersteuning van pleegkind en ouders, de gewenste ontwikkelingsuitkomsten niet worden bereikt, de veranderingen nodig voor terugplaatsing niet zijn gerealiseerd en er geen concrete aanwijzingen zijn dat die binnen een voor het pleegkind aanvaardbare termijn alsnog gerealiseerd zullen zijn.

  • Stel bij terugplaatsing vast welke ondersteuning of nazorg nodig is, zodat de hereniging voor de jeugdige positief uitpakt. Zorg voor intensieve begeleiding om te voorkomen dat oude patronen terugkeren: begeleid actief bij het hervatten van de opvoeding en heb ook oog voor andere gezinsproblemen (verslaving, schulden, ziekte) die weer de kop op kunnen steken. Dit kan goed in samenwerking met een lokaal team en de reeds betrokken hulpverleners van ouders.

  • Bied nazorg (verwerking/afscheid) aan pleegouders als een pleegkind wordt teruggeplaatst. Blijf contacten tussen pleegkind en pleegouders ondersteunen. Stem de frequentie en de vorm van het contact af op de behoeften en de ontwikkeling van het pleegkind (bijvoorbeeld met behulp van de Checklist Oudercontacten in de Pleegzorg).

  • Begeleid ouders bij het invullen van hun nieuwe ouderrol na een besluit gericht op een permanente plaatsing. Betrek hierbij het netwerk, eventuele behandelaars van ouders en het
    lokale team.

  • Neem op tijd een opvoedingsbesluit. Werk na dat opvoedingsbesluit vervolgens toe naar een voogdijbesluit (in ieder geval binnen twee jaar).

… Meer

Perspectief op zelfstandigheid
Reageer!