
1. Introductie
Waar gaat de richtlijn over?
In de richtlijn Middelengebruik staat hoe jeugdprofessionals kunnen omgaan met het gebruik van alcohol, drugs en tabak door jongeren.
De minimumleeftijd waarop jongeren alcohol, tabaksproducten, dampwaren, kruidenrookproducten en softdrugs in coffeeshops mogen kopen is vastgesteld op 18 jaar. Hiermee geeft de overheid een duidelijk signaal af dat gebruik van middelen (met name voor jongeren) gezondheidsrisico’s met zich meebrengt.
Het voorkómen of verminderen van middelengebruik onder jongeren is om verschillende redenen relevant. Vergeleken met andere bevolkingsgroepen zijn jongeren sneller geneigd tot risicogedrag (waaronder middelengebruik). Een van de belangrijkste verklaringen hiervoor is dat de ontwikkeling van de rationele hersengebieden achterloopt ten opzichte van de emotionele hersengebieden. Dit leidt ertoe dat jongeren meer emotionele keuzes maken, en vergeleken met volwassenen minder goed in staat zijn om gevolgen te overzien en hun gedrag te controleren. Daarbij zien jongeren hun middelengebruik vaak niet als een probleem, waardoor zij minder snel geneigd zijn hiervoor hulp te zoeken dan volwassenen (SAHMSA, 2006). Verder gaat problematisch middelengebruik bij jongeren, net als bij volwassenen, vaak samen met een breed scala aan psychische stoornissen. Externaliserende stoornissen, zoals aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) en gedragsstoornissen, lijken daarbij vaker bij jongeren voor te komen (Spijkerman et al., 2021). Veel klachten die ontstaan door middelengebruik kunnen door psychische problemen worden veroorzaakt - en andersom. Er is in die gevallen vaak een wisselwerking tussen de psychische problemen en het middelengebruik. Het gebruik van middelen kan bijvoorbeeld psychische problemen maskeren. Kennis van deze wisselwerking kan leiden tot beter en eerder signaleren van middelenproblematiek.
Jeugdprofessionals, onder meer werkzaam in de jeugdhulp (inclusief wijkteams, jeugd-ggz en jeugd-lvb) en/of jeugdbescherming, ervaren knelpunten rond herkenning en diagnostiek van problematisch middelengebruik bij jongeren. Dat blijkt onder meer uit de knelpuntenanalyse die de basis vormt voor de ontwikkeling van deze richtlijn. Middelengebruik onder jongeren wordt vaak beschouwd als onschuldig experimenteergedrag. Ook is er onduidelijkheid over wanneer het gebruik risicovol wordt, wat mogelijke interventies zijn, wie deze interventies kunnen inzetten en hoe die te organiseren zijn in samenwerking met andere organisaties. Deze richtlijn gaat in op die vraagstukken.
De aanbevelingen zijn gebaseerd op de laatste wetenschappelijke inzichten, actuele praktijkkennis van professionals en ervaringskennis van jongeren en ouders. De aanbevelingen geven richting aan de eigen professionele afwegingen. Als in de richtlijn over ‘ouders’ wordt gesproken, kunnen dit de biologische ouders zijn, maar ook de pleeg-, adoptie- of stiefouders. Waar ‘ouders’ staat kan ook ‘een ouder’ worden gelezen, en omgekeerd.
Deze richtlijn gaat in op verslavingsproblematiek met betrekking tot middelen, en niet op andere type verslaving zoals eet-, gok-, game- of internetverslaving. Het is wel mogelijk dat screening, diagnostiek en interventies van deze andere verslavingen overlap vertonen met stoornissen in het gebruik van middelen. Meer informatie over deze onderwerpen is te vinden op de sites van het Nederlands Jeugdinstituut (gamen en mediagebruik), in het kennisdossier van het Kenniscentrum Kinder- en Jeugdpsychiatrie (game- en internetverslaving) en in de GGZ Standaarden (eetstoornissen).
Voor wie is deze richtlijn bedoeld?
De richtlijn is bedoeld voor jeugdprofessionals die met het onderwerp van deze richtlijn te maken hebben. Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel gedragswetenschappers (psychologen, orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide professionals verstaan. Kijk hier voor meer informatie over de doelgroep van de richtlijnen bij Over de richtlijnen.
Uitgangspunten van deze richtlijn
- De jeugdprofessional nodigt ouders en jongere uit tot samenwerking en betrekt hen tijdens het hele proces bij de besluitvorming. In principe volgt de professional bij de besluitvorming de voorkeur van ouders en jongere.
- Ouders en jongere kunnen pas echt als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn. De professional bespreekt de relevante punten uit de richtlijn uitvoerig met de ouders en jongere en wijst hen op het bestaan van de info voor ouders.
- Middelenproblematiek bij een jongere dient integraal (in samenhang met andere problemen) te worden voorkomen en behandeld.
- Bij de preventie en behandeling van middelenproblematiek staan de jongere en het systeem rond de jongere centraal.
- De richtlijn is bedoeld voor alle settings (ambulant, residentieel, justitieel en vrijwillig kader).
Uitgangsvragen
De richtlijn Middelengebruik heeft 10 uitgangsvragen geselecteerd waar deze richtlijn een antwoord op geeft:
- Wat is de definitie van middelengebruik? Welke stadia van middelengebruik kunnen worden onderscheiden? Wat is de omvang van middelengebruik onder jongeren in Nederland? Wat zijn de gevolgen van middelengebruik voor jongeren?
- Welke risicofactoren (met daarbij comorbiditeit) en beschermende factoren spelen een rol bij de ontwikkeling van middelengebruik en -afhankelijkheid? En hoe kun je als jeugdprofessional deze factoren bij een jongere achterhalen?
- Welke instrumenten en methodieken zijn beschikbaar en binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming toepasbaar, om vast te stellen of er sprake is van middelengebruik, -misbruik of -afhankelijkheid?
- Wat is er nodig om middelengebruik, -misbruik en -afhankelijkheid bespreekbaar te maken met een jongere en diens ouders? En wat is de functie van het gebruik?
- Welke normen kunnen worden vastgesteld om - op basis van de resultaten van vroegsignalering en diagnostiek - te bepalen of 1) het middelengebruik of -misbruik hanteerbaar is binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming, 2) de ggz/verslavingszorg dient te worden geconsulteerd, of 3) de ggz/verslavingszorg ingeschakeld moet worden?
- Welke bewezen effectieve interventies, waar mogelijk gescheiden naar leeftijdsgroepen en toepasbaar binnen de jeugdhulp en -bescherming, zijn beschikbaar om gebruik en misbruik te voorkomen bij jongeren met een verhoogd risico?
- Welke bewezen effectieve interventies, waar mogelijk gescheiden naar leeftijdsgroepen en toepasbaar binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming, zijn beschikbaar om gebruik en misbruik te verminderen?
- Over welke competenties moeten jeugdprofessionals beschikken om de aanbevelingen geformuleerd bij vroegsignalering, diagnostiek en zorgtoewijzing en behandeling uit te kunnen voeren?
- Wat is er nodig om multidisciplinair overleg rondom de jongere uit te voeren?
- Wat zijn benodigde randvoorwaarden voor de aanpak van middelengebruik?
Basisinformatie
Op alle richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is basisinformatie van toepassing over de volgende onderwerpen:
- doelgroep van de richtlijnen
- gedeelde besluitvorming
- diversiteit
- beschikbaarheid interventies
- juridische betekenis van de richtlijnen
- begripsdefinitie kinderen, jongeren en ouders
Een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming vind je bij Over de richtlijnen.