
2. Wat is middelengebruik?
Stadia van middelengebruik
Deze richtlijn gaat over middelengebruik in de brede zin. Van experimenteergedrag tot afhankelijkheid of verslaving. Hieronder lees je de definities van elk stadium.
- Experimenteergedrag: eenmalig of incidenteel gebruik. De jongere gebruikt op een feestje, om erbij te horen of uit nieuwsgierigheid. De jongere gebruikt af en toe.
- Sociaal/recreatief gebruik: de jongere gebruikt op gepaste gelegenheden en voor de ontspanning. Er is geen effect op werk, hobby’s of studie.
- Overmatig en problematisch gebruik: frequent en aanzienlijk gebruik, ook op ongepaste momenten. De jongere gebruikt bijvoorbeeld om zich beter te voelen of om niet aan problemen te denken. Het gebruik levert allerlei problemen op. Zorgen en vragen van de omgeving nemen toe. Bij problematisch middelengebruik is er nog geen sprake van een stoornis in het gebruik van middelen. Er zijn in deze fase wel signalen en/of symptomen die wijzen op een verhoogd risico op het ontstaan van zo’n stoornis.
- Afhankelijkheid/verslaving: de jongere is dagelijks veel bezig met het denken aan of het gebruiken van middelen. Heeft (grote) problemen op het gebied van school, werk, vrienden, relaties, hobby’s, gezondheid, et cetera. Gebruiken is de manier geworden om met deze problemen om te gaan. Het lukt de jongere niet meer om zelf te stoppen.
Onderzoek naar middelengebruik
Over de omvang van middelengebruik onder jongeren is in Nederland alleen gefragmenteerd onderzoek beschikbaar waarin verschillende doelgroepen, middelen en leeftijdscategorieën zijn onderzocht. Onderzoek laat verder zien dat jongeren die te maken krijgen met de jeugdhulp of jeugdbescherming of die speciaal onderwijs volgen, mogelijk kwetsbaarder zijn voor middelengebruik. Specifiek jongeren met een lvb lijken door middelengebruik vaker in de problemen te komen dan jongeren zonder een lvb (Van Duijvenbode et al., 2019; Hammink et al., 2012; McGillicuddy, 2006; Van der Nagel et al., 2012). Daarnaast wordt vaak pas in een later stadium hulp gezocht dan bij jongeren zonder een lvb (Mutsaers et al., 2007).
Middelengebruik in de residentiële jeugdzorg
In de residentiële jeugdzorg rookt ruim een kwart (26%) van de jongeren dagelijks. Dit is een veel grotere groep dan in het reguliere onderwijs, waar 2% dagelijks rookt. Hierbij moet wel opgemerkt worden dat de vergelijking enkel te maken is voor 12- tot en met 15-jarigen, omdat de groep 16- en 17-jarige scholieren uit het landelijke scholierenonderzoek niet representatief is voor de algemene populatie (Möhle et al., 2021). Verder heeft ruim de helft (52%) van de jongeren in de residentiële jeugdzorg ooit cannabis gebruikt, vergeleken met 8% van de jongeren in het reguliere onderwijs. Ook voor middelen zoals ecstasy (xtc), cocaïne, amfetamine en lachgas ligt het percentage jongeren dat deze middelen ooit heeft gebruikt hoger in de residentiële jeugdzorg dan in het reguliere onderwijs. De verschillen zijn een stuk kleiner als alleen gekeken wordt naar gebruik in de laatste maand.
Middelengebruik in de residentiële jeugdhulp blijkt lastig te hanteren. Beleid is vaak alleen gericht op het beheersen van het gebruik. Regels stellen en deze handhaven wordt als lastig ervaren. In sommige residentiële voorzieningen is blowen zo gangbaar dat handhaving van een drugsvrij milieu zeer moeilijk is. Ook schiet de behandeling van problematisch middelengebruik (risicovol gebruik of verslaving) er vaak bij in. Bij jongeren binnen de residentiële jeugdhulp vragen andere problemen vaak eerst om aandacht, zoals agressie, depressie, criminaliteit, complexe gezinsproblematiek en problemen op school. Daarnaast wordt niet altijd rekening gehouden met de mogelijke wisselwerking tussen deze problemen en het middelengebruik.
De conclusie is dat (risicovol) middelengebruik en verslaving vaak onvoldoende besproken en behandeld worden (Möhle et al., 2021). Het gevolg is dat het risico op (een ernstigere) verslaving of een verstoorde ontwikkeling groter wordt. Wanneer eenmaal een probleem met middelengebruik is vastgesteld, is het bovendien niet eenvoudig om in te grijpen.
Eén van de doelen van deze richtlijn is daarom om de handelingsverlegenheid bij jeugdprofessionals te verminderen. De richtlijn helpt je om problematisch middelengebruik te herkennen en geeft aan welke interventies het middelengebruik kunnen verminderen.
Middelengebruik in Justitiële Jeugdinrichtingen
Ook in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJi’s) blijkt het gebruik hoger te liggen dan in het reguliere onderwijs. De meest recente (gepubliceerde) cijfers zijn afkomstig uit 2009. Hieruit blijkt dat van de 13- en 14-jarige jongens ruim de helft (54%) hasj of wiet had gerookt in de maand voorafgaand aan een verblijf in een JJi. Dat is twaalf keer zoveel als in het reguliere onderwijs. Ook bij oudere jongens was het gebruik in de JJi-groep hoger dan in het reguliere onderwijs (62% van de 15- en 16-jarigen en 70% van de 17- en 18-jarigen). Verder bleek dat het merendeel van de jongens (65%) minimaal éénmaal cannabis gebruikte tijdens hun verblijf in een JJi (Kepper et al., 2009).
Gevolgen van middelengebruik voor jongeren
Jongeren lopen meer risico door middelengebruik omdat hun lichaam en hersenfuncties nog niet volgroeid zijn. Gebruik kan hierdoor op korte termijn leiden tot gedragsproblemen en/of concentratiestoornissen. Er zijn aanwijzingen dat alcoholgebruik op jonge leeftijd leidt tot een abnormale en versnelde afname van het volume van grijze stof in de hersenen. De functie van grijze stof is het verwerken van informatie. Het is nog onduidelijk hoe de alcoholconsumptie van jongeren zich verhoudt tot cognitief functioneren en schoolprestaties (Gezondheidsraad, 2018). Sigaretten roken (en vapen) heeft directe nadelige gezondheidsgevolgen, zoals een hoger risico op kanker, longaandoeningen en hart- en vaatziekten. Net als alcohol heeft ook het roken van tabak op jonge leeftijd direct invloed op de hersenontwikkeling (Dai et al., 2022). Daarnaast blijkt uit verschillende studies dat roken een ‘opstap’ kan zijn voor ander middelengebruik, de zogenaamde gateway drug theory.
Van de verschillende middelen is het effect van cannabis het meest onderzocht. Hieruit blijkt dat ook cannabis acute effecten heeft op het cognitieve functioneren: op het geheugen, leervermogen, taalgebruik en het begrijpen en uitvoeren van complexe, dagelijkse handelingen. Meer informatie over de effecten en risico’s van verschillende middelen vind je op drugsinfo.nl.
Gevolgen van middelengebruik op de lange termijn
Ook op de lange termijn heeft middelengebruik negatieve gevolgen. Hoewel lichamelijke afhankelijkheid (in de zin van tolerantie en onthoudingsverschijnselen) van middelengebruik minder vaak bij jongeren lijkt op te treden dan bij volwassenen (Schramm-Sapyta et al., 2009; Sussman et al., 2008), kan deze wel op latere leeftijd ontstaan. Ook kan middelengebruik leiden tot een depressie, psychische stoornis of andere gezondheidsschade. Daarnaast kan middelengebruik maatschappelijke en/of sociale schade veroorzaken. Denk aan (geluids)overlast, vandalisme of agressie. Alcohol- en drugsgebruik kan mede daardoor leiden tot verstoorde sociale relaties (Hammink et al., 2012).