Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Kindermishandeling
Jongeren op muurtje met alleen voeten zichtbaar

2. Wat is kindermishandeling?

Definitie

In deze richtlijn hanteren we de definitie van kindermishandeling zoals die staat in de Jeugdwet (2015):

‘Kindermishandeling is elke vorm van, voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel.’

Kindermishandeling is een vorm van huiselijk geweld. Onder huiselijk geweld verstaan we (Wet publieke Gezondheid, 2008 en Wet maatschappelijke ondersteuning, 2015): ‘Lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring; huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger.’

Vormen van kindermishandeling

Kindermishandeling kan plaatsvinden in de volgende vormen:

  • lichamelijke (fysieke) mishandeling
  • emotionele (psychische) mishandeling
  • lichamelijke (fysieke) verwaarlozing
  • emotionele (psychische) verwaarlozing
  • seksueel misbruik
  • combinaties van lichamelijke en emotionele mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik

In deze richtlijn gebruiken we de algemene term ‘kindermishandeling’ voor alle beschreven vormen. Waar nodig gebruiken we de meer specifieke termen om een duidelijk onderscheid te maken.

1. Lichamelijke mishandeling 

Onder lichamelijke mishandeling vallen alle vormen van lijfelijk geweld tegen een kind. Bijvoorbeeld: slaan, stompen, schoppen, bijten, krabben, haren trekken, brandwonden toebrengen, letsel toebrengen met voorwerp, botbreuken toebrengen, (poging tot) wurging of smoren. De ernst van de mishandeling kan variëren van licht tot zeer ernstig of zelfs fataal. De frequentie en duur kunnen variëren van eenmalig tot structureel en langjarig. 

Bijzondere vormen van lichamelijke mishandeling zijn: 

  • abusive head trauma (shakenbabysyndroom)
  • vrouwelijke genitale verminking (meisjesbesnijdenis)
  • gebruik van alcohol (FAS: Foetaal Alcohol Syndroom) of drugs tijdens de zwangerschap
  • ‘ertussen komen’ bij partnergeweld tussen de ouders

2. Emotionele mishandeling 

Van emotionele mishandeling is sprake wanneer ouders niet-incidenteel vijandigheid of afwijzing richting het kind vertonen. Daartoe behoren bijvoorbeeld: uitschelden, manipuleren, kleineren, (be)dreigen, bang maken, isoleren, uitsluiten, opsluiten, te hoge eisen stellen op cognitief of ander gebied. Ook de niet passende ‘inzet’ van het kind bij partnergeweld, een vechtscheiding of ziekte (parentificatie) valt onder emotionele mishandeling. Getuige zijn (geweest) van partnergeweld tussen de ouders en mishandeling van broertjes of zusjes geldt ook als emotionele mishandeling.

3. Lichamelijke verwaarlozing

Waar het bij mishandeling gaat om actief handelen, is bij verwaarlozing juist sprake van nalaten. Bij lichamelijke verwaarlozing laten ouders langdurig na om het kind voldoende te voorzien in de noodzakelijke basisbehoeften zoals voeding, kleding, onderdak, bescherming, (medische) verzorging, leefruimte. De ernst van de lichamelijke verwaarlozing kan variëren van licht tot ernstig of zelfs fataal. Verwaarlozing is, anders dan lichamelijke mishandeling, per definitie niet-incidenteel: ‘fysieke mishandeling kan plaatsvinden op zaterdagmiddag om vijf over twaalf; verwaarlozing niet’ (Baartman, 2009).

4. Emotionele verwaarlozing 

Van emotionele verwaarlozing is sprake wanneer ouders langdurig tekortschieten in responsiviteit en het geven van positieve aandacht aan het kind. Kinderen moeten kunnen rekenen op liefde, warmte, geborgenheid, steun, ontwikkelingsruimte en (consequente) grenzen. Er zijn ook bijzondere vormen van emotionele verwaarlozing:

  • Pedagogische verwaarlozing als verzamelnaam voor onvoldoende ouderlijk gezag en onvoldoende structuur,
  • Nalaten of belemmeren van noodzakelijke hulpverlening.
  • Educatieve verwaarlozing, oftewel het bewust toestaan van chronisch spijbelen, het niet registreren en inschrijven op school of het ontbreken van aandacht voor onderwijskundige noden. Ook het weigeren van een professioneel aangeraden beoordeling of behandeling voor onderwijskundige noden valt hieronder.
  • Getuige zijn (geweest) van partnergeweld tussen de ouders en/of mishandeling van broertjes en/of zusjes.

5. Seksueel misbruik 

Seksueel misbruik is in wezen een vorm van lichamelijke en emotionele mishandeling, maar wordt doorgaans wel apart benoemd. Seksueel misbruik betreft alle seksuele activiteiten die een volwassene (of een ander in een machtspositie) een kind opdringt met als doel de seksuele behoefte van ouder(s) of derde(n) te bevredigen of financieel gewin te halen. De ernst kan variëren van licht (begluren, dwingen te kijken) tot ernstig (verkrachting, seksuele exploitatie) en van eenmalig tot frequent en langjarig. Seks met kinderen onder de 16 jaar is in Nederland strafbaar. Daarboven is het vanzelfsprekend ook strafbaar wanneer dit onvrijwillig en ongelijkwaardig is, zoals bij verkrachting (Wetboek van Strafrecht).

6. Combinaties van lichamelijke en emotionele mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik.

In de praktijk komen vaak combinaties van vormen van kindermishandeling voor. Lichamelijke mishandeling, verwaarlozing en seksueel misbruik hebben meestal ook een emotionele component. 

Omgekeerd heeft emotionele mishandeling en verwaarlozing niet altijd ook een lichamelijk component en komt seksueel misbruik vaak wel solitair voor, zonder dat er ook sprake is van andere vormen van kindermishandeling (met uitzondering van de eerdergenoemde emotionele component). Een voorbeeld van een ‘combinatievorm van mishandeling’ is Pediatric Condition Falsification (PCF), voorheen aangeduid als het Münchhausen by proxy syndroom (MBPS). PCF wordt omschreven als ‘een spectrum van minder en meer ernstige casuïstiek, waarbij een gezond kind als ziek of gehandicapt gepresenteerd wordt in het medische circuit door de ouder(s), of een ziek kind wordt gepresenteerd met een ernstiger probleem dan hij of zij in werkelijkheid heeft, met schade tot gevolg’ (Van de Putte et al., 2013).

Het spectrum omvat de volgende mogelijkheden: 

  • Een overbezorgde angstige ouder, een ouder met gebrekkige kennis en een interpretatie van normale symptomen als ziekteverschijnselen.
  • Een ouder die, als gevolg van een psychiatrische ziekte, werkelijk denkt dat zijn of haar kind ziek is.
  • Een ouder die een ander ziekteconcept heeft van de oorzaak van symptomen (bijv. ‘mijn kind is “allergisch” voor alles’).
  • Een ouder die falsificeert (verzint) of symptomen induceert (veroorzaakt).

Frequentie, duur en ernst 

De ernst of gradatie van kindermishandeling valt in te delen op een schaal van 1 t/m 5:

1 = licht (minst ernstig)
2 = matig (tamelijk ernstig)
3 = ernstig
4 = zeer ernstig
5 = (bijna) fataal (meest ernstig)

Deze schaal is ontleend aan Willems (1999), waarin ook voorbeelden staan van lichte tot (bijna) fatale kindermishandeling.

De ernst van kindermishandeling hangt samen met de heftigheid van de mishandeling op enig moment, de mate van verwaarlozing en de frequentie van seksueel misbruik. Maar ook andere factoren spelen een rol, zoals de chroniciteit van slachtofferschap. Kindermishandeling is namelijk zelden een eenmalig incident. Tegenwoordig horen we dan ook steeds vaker over de ‘chroniciteit van kindermishandeling’, waarbij mishandeling en/of verwaarlozing een continue manier van interactie en opvoeden is geworden (Finkelhor et al.,  2011).

De ernst van de kindermishandeling bepaalt deels welke impact die op het kind heeft. Maar ook andere factoren hebben hier invloed op. Zoals de tijdigheid waarmee gesignaleerd wordt, de (ontwikkelings)leeftijd van het kind, de veerkracht van het kind en de reactie van andere volwassenen en professionals. Ook van invloed zijn beschermende factoren als coping-strategieën en de sociale steun voor het kind (o.a. Van de Putte et al., 2013). Zie ook beschermende factoren. Het is daarom belangrijk om de frequentie, duur en ernst van kindermishandeling altijd in de context te bezien.

De omvang van kindermishandeling wordt in ons land gemonitord met de Nationale Prevalentiestudie Mishandeling. Er zijn drie metingen gedaan: in 2005, 2010 en 2017. Uit de meting van 2017 rijst het volgende beeld op (Alink et al., 2018).

  • De jaarprevalentie van kindermishandeling (in alle verschijningsvormen) betreft naar schatting 90.000 à 127.000 kinderen en jongeren. Dat betekent dat er op jaarbasis per 1000 kinderen 26 tot 37 het slachtoffer zijn van kindermishandeling. Dat is rond de 3%. Dit is vergelijkbaar met de eerdere gegevens van 2010 en 2005.
  • Emotionele verwaarlozing is de meest voorkomende vorm van kindermishandeling.
  • Bij 29% van alle kinderen en jongeren die kindermishandeling hadden meegemaakt, is er sprake van meer dan één vorm van kindermishandeling.
  • Bij bijna de helft van de mishandelde of verwaarloosde kinderen blijken ook andere vormen van huiselijk geweld in het gezin te spelen, waarbij het in ruim de helft van die gevallen gaat om partnergeweld tussen de ouders.
  • In 60% van de gerapporteerde gevallen zijn de ouders gescheiden of is er een op handen zijnde scheiding/relatiebreuk. Met name bij emotionele mishandeling en emotionele verwaarlozing is er vaak sprake van een scheiding/relatiebreuk.

Aangezien het onderzoek via informanten verloopt en via registratie van gemelde gezinnen bij Veilig Thuis, kunnen de resultaten beschouwd worden als een ondergrens.

Twee zelfrapportage-studies laten de volgende resultaten zien:

  • Naar schatting 12% van de scholieren tussen de 12 en 17 jaar in het regulier voortgezet onderwijs heeft naar eigen zeggen het ‘afgelopen jaar’ (2016) wel eens met kindermishandeling te maken gehad. Bijna een kwart (24,7%) van de scholieren heeft naar eigen zeggen ‘ooit in het leven’ kindermishandeling meegemaakt (Schellingerhout & Ramakers, 2017). Dit betreft alle vormen van kindermishandeling; alleen bij seksueel misbruik/geweld kan dit ook geweld buiten het gezin betreffen.
  • In de Nederlandse ACE-study (Adverse Childhood Experiences; Vink et al., 2016; 2019) onder leerlingen van groepen 7 en 8 in het reguliere basisonderwijs rapporteerde ruim een kwart (26,4%) (ooit) slachtoffer te zijn (geweest) van kindermishandeling.

Het verschil in percentages tussen de twee zelfrapportagestudies komt voort uit een verschil in type prevalentie: in Schellingerhout en Ramakers (2017) betreft 12% de prevalentie over ‘het afgelopen jaar’; bij Vink et al. (2016; 2019) betreft het de prevalentie ‘nu’, ‘op dit moment’ en ‘ooit in het leven’ samen. Kijken we naar de prevalentie ‘ooit in het leven’ bij Schellingerhout en Ramakers, dan is dit met 24,7% wel vergelijkbaar.  
Het verschil tussen de jaarprevalenties van Alink et al. (2018) en die van Schellingerhout en Ramakers (2017) wordt waarschijnlijk veroorzaakt door verschil in methodologie (informantenonderzoek respectievelijk zelfrapportage bij alleen de groep adolescenten). Het percentage van Alink et al. (2018) kunnen we beschouwen als ondergrens.

Seksueel misbruik

Eén op de tien meisjes heeft tijdens de minderjarigheid wel eens (dus: ‘ooit in het leven’) tegen haar wil manuele seks gehad. En 5% tot 10% van hen heeft ervaring met ongewilde orale seks of geslachtsgemeenschap. Het gaat hierbij om seksueel geweld binnen of buiten het gezin. Dit blijkt uit onderzoek van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen (2014).

In het onderzoek van 2018 berekende de Nationaal Rapporteur op basis van data van Schellingerhout en Ramakers (2017) dat naar schatting 12% van de meisjes en 3% van de jongens in het regulier onderwijs vóór hun 18e te maken krijgt met (ernstig) seksueel geweld. De monitor Seks onder je 25e (H. de Graaf et al., 2017) geeft vergelijkbare resultaten: naar schatting 3% van de jongens en 14% van de meisjes beleeft vóór hun 18e verjaardag een vorm van ernstig hands-on seksueel geweld.

Onder volwassenen met een licht verstandelijke beperking (LVB) komt seksueel misbruik vier keer vaker voor dan in de gemiddelde populatie (Centrum voor Seksueel Geweld, 2019). Hoe dit is onder kinderen met een LVB, is niet bekend. Wel noemt bijvoorbeeld de Commissie Samson (2012) dat uithuisgeplaatste kinderen met een LVB naar schatting driemaal zo vaak slachtoffer zijn van seksueel misbruik dan uithuisgeplaatste kinderen zonder beperking.

Overlijden

Hoeveel kinderen jaarlijks overlijden als gevolg van kindermishandeling is in Nederland niet precies bekend. Kuyvenhoven et al. (1998) maakten op basis van vragenlijstonderzoek onder huisartsen en kinderartsen de schatting dat er 33 à 40 kinderen van 0 tot 12 jaar vermoedelijk overleden waren als gevolg van kindermishandeling in het jaar 1996.

Soerdjbalie-Maikoe et al. (2010) bekeken de dossiers van alle gerechtelijke secties van minderjarigen (vanaf 24 weken zwangerschap tot 18-jarige leeftijd) in de periode 1996 tot 2009. Daaruit kwam naar voren dat er gedurende die periode gemiddeld jaarlijks 15 à 17 kinderen, direct of indirect, door kindermishandeling waren gestorven. In beide studies is waarschijnlijk sprake van onderrapportage.

Gevolgen van kindermishandeling 

Kindermishandeling meemaken heeft schadelijke gevolgen. Die kunnen direct en al tijdens de jeugd zichtbaar zijn. Dit zijn de kortetermijngevolgen. Daarnaast is er steeds meer wetenschappelijk bewijs dat kindermishandeling langdurige en niet- of moeilijk omkeerbare levenslange gevolgen heeft. Zowel voor de psychische als de lichamelijke gezondheid, inclusief neurobiologische schade. Dit zijn de langetermijngevolgen.

Ook de gevolgen van blootstelling aan partnergeweld tussen de ouders, als vorm van kindermishandeling, zijn schadelijk. Deze gevolgen zijn vergelijkbaar met de situatie waarin kinderen zelf mishandeld worden (Kitzman et al., 2003).

Kortetermijngevolgen (in de jeugd merkbaar)

  • Kinderen in groep 7/8 van het reguliere basisonderwijs die ingrijpende gebeurtenissen meemaken of hebben meegemaakt (zoals kindermishandeling), zijn negatiever over hun kwaliteit van leven dan leeftijdgenoten die zulke gebeurtenissen niet (hebben) ervaren. Hoe meer ingrijpende gebeurtenissen, hoe lager de kwaliteit van leven (Vink et al., 2016; 2019).
  • Mishandelde kinderen hebben een twee tot drie keer hoger risico op een onveilige gehechtheid (Baer & Martinez, 2006; Van IJzendoorn et al., 1999).
  • Kindermishandeling kan ernstige gevolgen hebben voor de psychosociale ontwikkeling van het kind. Hoe jonger het kind is ten tijde van de mishandeling en hoe langer de mishandeling voortduurt, des te ernstiger de impact is op de ontwikkeling (Cunningham, 2003). Onder andere kan de concentratie op school en bij spel verminderen. Uit onderzoek blijkt dat mishandelde kinderen gemiddeld een lagere opleiding voltooien en vaker speciaal (basis)onderwijs volgen dan niet-mishandelde kinderen (Jonson-Reid et al., 2004; Olds et al., 2004).
  • Kindermishandeling verhoogt het risico op gedragsproblemen, zoals externaliserend gedrag (agressie, antisociaal gedrag) en internaliserend gedrag (angst, depressiviteit). Dit kan worden veroorzaakt doordat de ouders bijvoorbeeld onvoldoende grenzen stellen aan het gedrag van hun kind, of omdat het kind het meegemaakte gedrag van de ouders herhaalt (Zahrt & Melzer-Lange, 2011).
  • Mishandelde kinderen voelen zich niet gehoord of erkend en vooral jonge kinderen leggen de oorzaak voor de mishandeling vaak bij zichzelf, wat kan leiden tot een negatief zelfbeeld (Nanni et al., 2012).
  • Door diverse factoren die een rol spelen bij kindermishandeling kunnen psychische stoornissen ontstaan. Slachtoffers van mishandeling en verwaarlozing hebben een matig verhoogde kans op het ontwikkelen van een depressie (Cicchetti & Toth, 2005; Gilbert et al., 2009; Tennant, 2002). Ook kunnen herhaalde traumatische ervaringen leiden tot toxic stress en een chronische posttraumatische stressstoornis (CPTSS) (Gilbert et al., 2009). Van de bij Veilig Thuis gemelde kinderen en jongeren in Nederland blijkt 41% een klinisch of subklinisch trauma te vertonen. Het meest voorkomende klinische symptoom is de posttraumatisch stressstoornis (PTSS), bij ruim 20% van de kinderen en jongeren, gevolgd door depressie en angst, elk bij 10% van deze groep (Verwey-Jonker Instituut, 2016).
  • Er is consistent bewijs dat zowel lichamelijke als seksuele mishandeling leidt tot een verdubbeling van het risico op poging tot suïcide bij jongeren (Fergusson et al., 2008; Widom et al., 1999).
  • Er is toenemend bewijs dat (toxic stress door) langdurige kindermishandeling een ongunstig effect heeft op de neurobiologische hersenontwikkeling van het jonge kind en op de ontwikkeling van het hormonale en immuunsysteem (Heim et al., 2000; Heim et al., 2008; Heim et al., 2010; Kaufman & Charney, 2001; Johnson et al., 2013).
  • Mishandeling van het ongeboren kind (door alcohol- en drugsgebruik, roken, partnergeweld en ernstige zelfverwaarlozing van de zwangere) kunnen leiden tot vroeggeboorte, een (te) laag geboortegewicht en aangeboren aandoeningen – factoren die op hun beurt geassocieerd zijn met een verhoogd risico op kindermishandeling in de eerste levensjaren van het kind (Huizink, 2013; Hafekost et al., 2017; Ahmadabadi, 2018; Prindle et al., 2018). 

Langetermijngevolgen 

Veel van de genoemde kortetermijngevolgen van kindermishandeling – zoals angststoornissen, depressie en een complexe posttraumatische stressstoornis (CPTSS) – werken door tot in de volwassenheid of laten sporen na voor het leven. 

De zogenaamde Adverse Childhood Experiences (ACE)-studie (Felitti et al., 1998) heeft bewijs aangedragen voor de ongunstige langetermijngevolgen van negatieve ervaringen in de kindertijd of vroegkinderlijke traumatisering door kindermishandeling en andere problemen binnen het gezin (middelengebruik, psychische ziekte, geweld naar moeder, criminaliteit). Er blijkt een verband tussen het meemaken van negatieve ervaringen in de kindertijd en (het risico op) roken, ernstig overgewicht, lichamelijke inactiviteit, risicovol seksueel gedrag, een lager inkomen, depressieve stemming, laag zelfbeeld en poging tot suïcide. Hoe meer verschillende soorten negatieve ervaring men heeft meegemaakt, hoe hoger het risico. 

Verder hebben slachtoffers van kindermishandeling op volwassen leeftijd een hoger risico – tot 50% – om als pleger of slachtoffer opnieuw betrokken te zijn bij mishandeling (Cicchetti et al., 2006; Edleson, 1999. Wanneer het kind heeft geleerd geweld te gebruiken in interpersoonlijk contact, kan dit patroon zich voortzetten naar de volwassenheid. De kinderen van deze slachtoffers lopen vervolgens ook weer risico op kindermishandeling. Dit heet ‘intergenerationele overdracht van geweld’.