Goed genoeg opvoederschap
Volgens de Engelse kinderarts en psychoanalyticus Donald W. Winnicott, van wie de term ‘goed genoeg opvoederschap’ afkomstig is, houdt de term in: een stabiele, zorgzame en liefdevolle ‘bemoedering’ van het kind, waardoor het kind zich goed ontwikkelt. Goed genoeg opvoederschap is volgens Hoghughi en Speight ‘een proces dat op een adequate manier tegemoetkomt aan de behoeften van het kind, volgens bestaande culturele standaarden die kunnen veranderen van generatie tot generatie’.
Naast basisbehoeften als lichamelijke verzorging, voeding en bescherming hebben jeugdigen drie emotionele behoeften, namelijk:
- liefde, zorg en verbintenis;
- controle en het consistent stellen van grenzen;
- het stimuleren van de ontwikkeling.
Een andere indeling is die van Green & Parker (in Cardol, 2012). Zij benoemen vier aspecten in de functie die een gezin heeft voor jeugdigen:
- leren van emotionele veerkracht
- bieden van basisbehoeften
- aanleren van sociale relaties binnen en buiten het gezin
- het leren zich aan te passen.
Van belang is te bezien of de gehele opvoedsituatie ‘goed genoeg’ is.
Voor een hulpverlener is het dan de vraag wanneer er binnen een gezin sprake is van een opvoedsituatie die goed genoeg is. Wat heeft een jeugdige nodig om zich optimaal te ontwikkelen? Er bestaan verschillende modellen die handvatten bieden voor professionals om de situatie in een gezin in kaart te brengen. In deze richtlijn kiezen we ervoor om er één uit te lichten: het ‘Best Interest of the Child model.’ Andere modellen, zoals bijvoorbeeld het ‘Framework for the assessment of children in need and their families’, kunnen echter ook behulpzaam zijn.
Op basis van een inventarisatie van wetenschappelijk onderzoek en ervaringen van hulpverleners hebben Heiner en Bartels (1989) twaalf condities voor optimale ontwikkeling van een jeugdige opgesteld. Wanneer er in grote mate van deze eisen wordt afgeweken, kan worden gesproken over een bedreiging van de ontwikkeling van de jeugdige. Zijlstra heeft deze twaalf condities nader onderzocht en heeft er twee voorwaarden aan toegevoegd. Zo ontstond het ‘Best Interest of the Child model’ (BIC-model). Dit model omvat veertien voorwaarden waaronder een jeugdige zich optimaal kan ontwikkelen. Deze zijn gelegen in het gezin (1-7) en de samenleving (8-14) en komen voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind.
Onderstaande voorwaarden kunnen voor twee doeleinden gebruikt worden. Allereerst bieden ze een overzicht van factoren die in kaart gebracht moeten worden om te kunnen bepalen of er binnen een gezin sprake is van goed genoeg opvoederschap. Daarnaast kunnen de voorwaarden, als alle informatie verzameld is, dienen als een ‘beoordelingskader’ – een normatief kader waarmee de verzamelde informatie beoordeeld kan worden. De hulpverlener weegt met dit beoordelingskader of de situatie rond de jeugdige als ‘goed genoeg’ te typeren is. Dit is een afweging die in iedere gezinssituatie gemaakt moet worden. Dit model biedt hiervoor een handvat.
De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om jeugdigen tot optimale ontwikkeling te laten komen, zijn:
- Adequate verzorging. Adequate verzorging refereert aan de zorg voor de gezondheid en het fysieke welbevinden van de jeugdige. De ouders zorgen voor onderdak, kleding, voeding en persoonlijke spulletjes. Er is een inkomen om hierin te voorzien. Daarnaast hebben de ouders geen zorgen over de manier waarop zij voorzien in de verzorging van hun kind.
- Veilige fysieke directe omgeving. Een veilige fysieke directe omgeving geeft fysieke bescherming aan de jeugdige. Dit impliceert de afwezigheid van fysiek gevaar in de woning of buurt waar de jeugdige woont. Er zijn geen bedreigende toxische invloeden in de woning of buurt. De jeugdige wordt niet bedreigd door een vorm van mishandeling.
- Affectief klimaat. Een affectief klimaat betekent dat de ouders hun kind emotionele bescherming, steun en begrip geven. Er is sprake van een veilige hechting tussen ouder en kind. Er is sprake van wederzijdse genegenheid.
- Ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur. Een ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur bevat aspecten zoals:
- voldoende regelmaat in het leven van alledag;
- aanmoediging, stimulering en instructie aan de jeugdige en realistische verwachtingen van de jeugdige;
- grenzen en regels stellen en inzicht geven in de redenen achter deze grenzen en regels;
- controle uitoefenen over het gedrag van de jeugdige;
- voldoende ruimte schenken aan de wensen van de jeugdige, en hem de vrijheid geven om zelf initiatief te nemen en te experimenteren, evenals de vrijheid om te onderhandelen over wat voor de jeugdige belangrijk is;
- de jeugdige krijgt niet meer verantwoordelijkheid dan hij aankan, ervaart binnen die begrenzing de gevolgen van zijn gedrag, en leert zo de gevolgen in te schatten en zijn gedrag af te wegen.
- Adequaat voorbeeldgedrag door ouders. De ouders laten gedrag, normen en waarden zien die voor de jeugdige later waarschijnlijk van belang zijn en die hij kan overnemen.
- Ouders hebben interesse in hun kind, in zijn leefwereld en persoon.
- Continuïteit in opvoeding en verzorging, toekomstperspectief. De ouders zorgen zodanig voor hun kind dat veilige hechting optreedt. De jeugdige heeft vertrouwen in de aanwezigheid van de ouders en ervaart een toekomstperspectief.
- Veilige fysieke wijdere omgeving. Zowel de buurt waarin de jeugdige opgroeit als de samenleving is veilig. Criminaliteit, oorlog, natuurrampen, ziekten et cetera bedreigen de ontwikkeling van de jeugdige niet.
- De behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van de jeugdige worden serieus genomen door de omgeving en samenleving waarin de jeugdige leeft. Er is geen sprake van discriminatie wegens achtergrond, etniciteit of religie.
- Sociaal netwerk. De jeugdige en zijn familie hebben een sociaal netwerk waar zij op terug kunnen vallen.
- De jeugdige krijgt scholing en opleiding en de gelegenheid zijn persoonlijkheid en talenten te ontplooien (bijvoorbeeld via sport of muziek).
- Omgang met leeftijdgenoten. De jeugdige heeft de mogelijkheid om te gaan met leeftijdsgenoten in gevarieerde situaties, passend bij zijn leeftijd en ontwikkeling.
- Adequaat voorbeeldgedrag in de samenleving. De jeugdige heeft contact met andere jeugdigen en volwassenen die een voorbeeld zijn voor huidig en toekomstig gedrag en die belangrijke normen en waarden kunnen overbrengen.
- Stabiliteit in levensomstandigheden, toekomstperspectief. De omgeving waarin de jeugdige leeft, verandert niet onvoorzien en onverwachts. Veranderingen komen aangekondigd en er wordt rekening gehouden met de jeugdige. Personen met wie de jeugdige zich identificeert en die ondersteuning bieden zijn continu beschikbaar. De samenleving biedt mogelijkheden en een toekomstperspectief.