Overslaan en naar de inhoud gaan
Richtlijn
Gezinnen met meervoudige en complexe problemen
Jongere schenkt koffie in

'Goed genoeg opvoederschap'

Toelichting op de aanbeveling

  • Gebruik de veertien voorwaarden (verderop op deze pagina) voor optimale ontwikkeling van kinderen om de situatie binnen het gezin in kaart te brengen. Beoordeel samen met het kind en het gezin of er sprake is van ‘goed genoeg opvoederschap’, met de veiligheid van het kind als hoogste prioriteit.

Willen kinderen zich behoorlijk kunnen ontwikkelen, dan is het belangrijk dat ouders de juiste opvoedvaardigheden bezitten en de minimale randvoorwaarden bieden. In gezinnen met meervoudige en complexe problemen ontbreekt het daar vaak aan. De gezinnen ervaren problemen in zes van de zeven genoemde domeinen (zie Wat zijn gezinnen met meervoudige en complexe problemen?), waardoor vaak een opvoedsituatie ontstaat die uitdagingen met zich meebrengt. Hierdoor hebben de gezinnen een hoger risico op huiselijk geweld en/of kindermishandeling. Om te voorkomen dat het kind zich onvoldoende kan ontwikkelen of een maatregel voor kinderbescherming wordt opgelegd, onderzoekt de hulpverlener of het opvoederschap ‘goed genoeg’ is. Dit onderzoek draait om deze vragen: 

  • Wanneer is er binnen een gezin sprake van een opvoedsituatie die goed genoeg is?
  • Wat heeft een kind nodig om zich optimaal te ontwikkelen?  

Hieronder volgen de voorwaarden waaraan gezinnen moeten voldoen, zodat kinderen tot optimale ontwikkeling komen (Zijlstra, 2012). Wijken gezinnen te veel van deze voorwaarden af, dan kan dit een bedreiging zijn voor de ontwikkeling van het kind.  

De 14 voorwaarden voor optimale ontwikkeling 

Aan de hand van de voorwaarden voor optimale ontwikkeling onderzoekt de hulpverlener of de situatie rond het kind als ‘goed genoeg’ te typeren is. In een nieuwe gezinssituatie maken hulpverleners steeds een afweging, liefst zoveel mogelijk samen met het gezin. Bij het beoordelen van de situatie is er altijd spanning tussen de normen van het gezin en de normen van de hulpverlener of samenleving.  

Door de voorwaarden te ordenen, kan de hulpverlener beoordelen of de opvoedsituatie goed genoeg is. 

Voorwaarden voor optimale ontwikkeling: 

1. Passende verzorging

  • Ouders zorgen voor de gezondheid en het lichamelijk welzijn van hun kind met onderdak, kleding, voeding en persoonlijke spulletjes.
  • Ouders hebben een inkomen om hierin te voorzien.
  • Ouders maken zich geen zorgen over hun vermogen om hun kind goed te verzorgen. 

2. Veilige directe leefomgeving

  • Ouders beschermen hun kind tegen directe gevaren, zowel in de woning als in de buurt.
  • Er zijn geen directe gevaren, zoals onveilige situaties of schadelijke stoffen in de woning of de buurt.
  • Het kind wordt niet blootgesteld aan een vorm van mishandeling. 

3. Positief affectief klimaat

  • Ouders bieden een liefdevolle, ondersteunende en begripvolle omgeving waarin het kind zich emotioneel veilig voelt.
  • Er is sprake van een veilige hechting en wederzijdse genegenheid tussen ouder en kind. 

4. Ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur

  • Ouders combineren duidelijke regels en grenzen met flexibiliteit, afgestemd op de behoeften en situatie van het kind, zoals:
  • Ouders zorgen voor regelmaat in het dagelijks leven.
  • Ouders moedigen hun kind aan, stimuleren het en instrueren het, met realistische verwachtingen.
  • Ouders stellen grenzen en regels, en geven inzicht waarom ze dat doen.
  • Ouders controleren het gedrag van het kind.
  • Ouders houden rekening met de wensen van het kind. Dat doen ze door ruimte te geven voor initiatief, experimenteren en onderhandelen over belangrijke zaken.
  • Ouders geven het kind verantwoordelijkheid die past bij de leeftijd en ontwikkeling. Kinderen leren zo omgaan met de gevolgen van hun gedrag. 

5. Adequaat voorbeeldgedrag door ouders

  • Ouders laten gedrag, normen en waarden zien die het kind kan overnemen. 

6. Interesse

  • Ouders tonen oprechte interesse in hun kind als persoon en in diens leefwereld. 

7. Continuïteit en toekomstperspectief

  • Het kind heeft vertrouwen in de stabiliteit en aanwezigheid van de ouders.
  • Het ervaart een gevoel van veiligheid en een positief toekomstperspectief. 

8. Veilige wijdere leefomgeving

  • De bredere omgeving (buurt en samenleving) waarin het kind opgroeit is veilig.
  • Er zijn geen bedreigingen voor de ontwikkeling van het kind, zoals criminaliteit, oorlog, natuurrampen, ziekten of andere risico’s.  

9. Respect

  • De omgeving neemt de behoeften, wensen, gevoelens en verlangens van het kind serieus.
  • Het kind wordt niet gediscrimineerd op basis van achtergrond, etniciteit, religie en andere kenmerken. 

10. Sociaal netwerk

  • Het kind en het gezin kunnen terugvallen op een sociaal netwerk. 

11. Educatie

  • Het kind krijgt toegang tot scholing en mogelijkheid om persoonlijkheid en talenten te ontplooien, bijvoorbeeld via sport of muziek. 

12. Omgang met leeftijdgenoten

  • Het kind heeft de kans om met leeftijdsgenoten om te gaan in verschillende situaties die passen bij de leeftijd en ontwikkelingsfase. 

13. Positief voorbeeldgedrag

  • Het kind heeft contact met andere kinderen en volwassenen die belangrijk gedrag, normen en waarden laten zien die het kan meenemen in de verdere ontwikkeling. 

14. Stabiliteit in levensomstandigheden en toekomstperspectief

  • De omgeving van het kind verandert niet onvoorzien of onverwachts.
  • Veranderingen komen aangekondigd en de omgeving houdt rekening met het kind.
  • Personen met wie het kind zich identificeert en die ondersteuning bieden zijn continu beschikbaar.
  • De samenleving biedt mogelijkheden en een toekomstperspectief (Zijlstra, 2012). 

Gebruik voor doelen

Als jeugdprofessional kun je bovenstaande voorwaarden gebruiken voor twee doelen: 

Overzicht bieden 

De voorwaarden geven een overzicht van de factoren die je in kaart moet brengen om vast te stellen of er binnen een gezin sprake is van goed genoeg opvoederschap.  

Beoordelingskader vormen 

Nadat je alle beschikbare informatie hebt verzameld, gebruik je de voorwaarden als een normatief kader om de verzamelde informatie te beoordelen.  

Als jeugdprofessional kun je verschillende modellen als handvat gebruiken om de gezinssituatie in kaart te brengen. Deze richtlijn licht er één uit: het Best Interest of the Child-model (BIC-model; Kalverboer & Zijlstra, 2006; Zijlstra, 2012). Een ander behulpzaam model is het Framework for the assessment of children in need and their families (Department of Health, 2000) (zie Verdieping en onderbouwing).   

Ordening van voorwaarden

Jeugdprofessionals hebben vaak behoefte om de voorwaarden voor de verschillende hulpvragen van het gezin te kunnen prioriteren. Het BIC-model prioriteert niet. Hiervoor gebruiken jeugdprofessionals vaak de behoeftepiramide van Maslow (1943). In zijn theorie onderscheidde Maslow vijf behoeften die mensen achtereenvolgens zouden willen bevredigen: 

  1. Fysiologische behoeften.
  2. Behoefte aan veiligheid en zekerheid.
  3. Behoefte aan liefde en verbondenheid.
  4. Behoefte aan waardering.
  5. Behoefte aan zelfontplooiing (zie onderstaande figuur).  

Voor deze richtlijn hebben we de voorwaarden van het BIC-model en de behoeftepiramide naast elkaar gelegd. Hierbij valt op dat veel voorwaarden uit het model passen bij verschillende behoeften uit de piramide. Ze lopen als het ware door de verschillende lagen heen. Ook belangrijk is dat de piramide van Maslow is ontwikkeld op basis van de behoeften van volwassenen, niet die van kinderen. En vanuit de wetenschap klinkt vaak kritiek: het model zou niet goed onderbouwd zijn met onderzoeksresultaten. Toch ziet de praktijk het BIC-model als logisch en ondersteunend. 

De informatie in onderstaande figuur is vooral bedoeld om inzicht te bieden in de relatie tussen beide modellen en handvatten te geven waarmee je kunt bepalen welke hulp je als eerste moet inzetten. Het is essentieel dat je als professional je vakmanschap en praktijkervaring blijft benutten om samen met het gezin de juiste prioriteiten te stellen. 

Figuur. De behoeftepiramide van Maslow en het Best Interest of the Child model
 

De behoeftepiramide

Het BIC-model helpt je als jeugdprofessional om de omstandigheden in kaart te brengen. De behoeftepiramide van Maslow geeft vervolgens houvast om te prioriteren. Hoe je dit doet, lees je in Signalering en diagnostiek.  

Goed genoeg ouderschap   

Van der Pas (1994, zoals beschreven door Weille, 2011) hanteert een definitie van ouderschap als iets wat ‘een besef van verantwoordelijk zijn impliceert’. Verantwoordelijk zijn betekent het tijdloos en onvoorwaardelijk behartigen van de belangen van het kind. Weille (2011) geeft aan dat het besef van verantwoordelijk zijn iets anders is dan verantwoordelijk handelen. Beide zijn belangrijk. Ouders die het besef hebben dat ze verantwoordelijk zijn, kunnen soms onverantwoordelijk handelen. Zelfs zo onverantwoordelijk dat ze niet in staat zijn om een kind op te voeden. Ze zijn wel ouders, maar niet in staat om op te treden als opvoeders (Weille, 2011). 

Goed genoeg opvoederschap  

Volgens de Engelse kinderarts en psychoanalyticus Donald W. Winnicott houdt de term ‘goed genoeg opvoederschap’ in: een stabiele, zorgzame en liefdevolle ‘bemoedering’ van het kind, waardoor die zich goed ontwikkelt (Winnicott, 1965, zoals beschreven door Hoghughi & Speight, 1998). Goed genoeg opvoederschap is volgens Hoghughi en Speight (1998, p.294) ‘een proces dat op een adequate manier tegemoetkomt aan de behoeften van het kind, volgens bestaande culturele standaarden die kunnen veranderen van generatie tot generatie’. Naast basisbehoeften als lichamelijke verzorging, voeding en bescherming hebben kinderen drie emotionele behoeften, namelijk:  

  1. Liefde, zorg en verbintenis;
  2. Controle en het consistent stellen van grenzen;
  3. Stimulering van hun ontwikkeling (Hoghughi & Speight, 1998). 

Een andere indeling is die van Green & Parker (2012). Zij gaan in op de vier functies van een gezin:  

  1. Het opbouwen van emotionele veerkracht.
  2. Het bieden van basisbehoeften.
  3. Het aanleren van sociale relaties binnen en buiten het gezin.
  4. Het leren zich aan te passen.  

Het is belangrijk dat je bekijkt of de gehele opvoedsituatie ‘goed genoeg’ is. 

De Vries et al. (2005) onderscheiden vier kwalificaties van ouderschap bij ouders met een verstandelijke beperking:  

  • Goed ouderschap
  • Goed genoeg ouderschap
  • Problematisch ouderschap
  • Tekortschietend ouderschap (wanneer ouders hun kind verwaarlozen, mishandelen of onvoldoende ondersteunen).  

Volgens hen is ouderschap goed genoeg als het kinderen voldoende ondersteunt in hun ontwikkeling. 

Best Interest of the Child 

Heiner en Bartels (1989) stelden twaalf condities op voor de optimale ontwikkeling van een kind. Ze deden een inventarisatie van wetenschappelijk onderzoek en ervaringen van hulpverleners. Wanneer ouders in grote mate van deze eisen afwijken, kun je spreken over een bedreiging van de ontwikkeling van het kind. Zijlstra (2012) heeft deze twaalf condities nader onderzocht en er twee voorwaarden aan toegevoegd. Zo ontstond het model Best Interest of the Child (BIC-model; Kalverboer & Zijlstra, 2006; Zijlstra, 2012). Dit model omvat veertien voorwaarden waaronder een kind zich optimaal kan ontwikkelen. De eerste zeven gaan over het gezin, de rest over de samenleving. Ze komen voort uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind. 

Framework for the Assessment of Children in Need and Their Families 

Het Framework for the Assessment of Children in Need and Their Families brengt de ontwikkeling en de veiligheid van een kind in kaart en welke factoren daarbij een rol spelen (Department of Health, 2000). Het Engelse instrument gaat ervan uit dat het welzijn en de ontwikkeling van het kind worden bepaald door de interactie tussen drie domeinen (zie in onderstaande figuur de drie zijden van de driehoek). Dit zijn: 

  • De ontwikkelingsbehoeften van het kind.
  • De capaciteiten van de ouders om in die behoeften te voorzien.
  • De invloed van gezins- en omgevingsfactoren op de capaciteiten van de ouders en het kind.  

Dit model is ook gebruikt voor het verzamelen van informatie voor de richtlijn Uithuisplaatsing en terugplaatsing (Bartelink, Ten Berge & Van Vianen, 2015). Het framework is uitgebreid te vinden bij de Hulpmiddelen en tools van de Richtlijn Samen beslissen over hulp.

Figuur. Framework for the Assessment of Children in Need and Their Families 

Het Framework for the Assessment of Children in Need and Their Families



In dit model draait de ontwikkeling van het kind om zeven dimensies: 

Gezondheid en fysieke verschijning

  • Algemene gezondheid, groei en ontwikkeling.
  • Speciale behoeften door bijvoorbeeld ziekte of beperking.
  • Aanwezigheid van letsel, mogelijk als gevolg van kindermishandeling.
  • Uiterlijke verschijning, bijvoorbeeld kleding, en er uitgerust of vermoeid uitzien.
  • Mate van lichaamsbeweging en eetgewoonten. 

Cognitieve ontwikkeling

  • Taalontwikkeling en taalgebruik.
  • Werkhouding op school, waaronder concentratie en leerniveau.
  • Voortgang op school en succes- en faalervaringen. 

Emotionele ontwikkeling en gedrag

  • Omgaan met emoties en het uiten van gevoelens.
  • Hechting.
  • Temperament.
  • (Spel)gedrag thuis, op school en in de omgeving, zoals de sportclub.
  • Sociaal gedrag, zoals contact met leeftijdgenoten en volwassenen.
  • Reactie op traumatische of stressvolle gebeurtenissen. 

Identiteit

  • De mate waarin het kind zichzelf ziet als individu en als deel van het gezin.
  • Zelfbeeld en zelfvertrouwen.
  • Keuzes maken en initiatief nemen.
  • Gender en/of seksuele identiteit.  

Gezins- en sociale relaties

  • Relaties met gezinsleden, zowel ouders als broers en zussen.
  • Relaties met leeftijdgenoten.
  • Relaties met volwassenen.
  • Empathisch vermogen.
  • Manier van contact leggen met professionals, zoals oogcontact maken, de mate van openheid of afweer, en weerbaarheid of afhankelijkheid. 

Sociale presentatie

  • Verschijning en gedrag in sociale situaties, zoals kleding, gedrag, netheid en persoonlijke hygiëne.
  • Aanpassing aan en houding ten aanzien van beperkingen en discriminatie door anderen.
  • Respect voor gezins-, culturele en religieuze waarden en diversiteit.  

Zelfredzaamheid 

  • Praktische, emotionele en communicatieve vaardigheden die nodig zijn bij toenemende onafhankelijkheid.
  • Oplossingsvaardigheden.
  • Inschatten van de eigen veiligheid en risico’s. 

Daarnaast kun je het Framework for the Assessment of Children in Need and Their Families gebruiken om na te gaan of ouders de opvoedingscapaciteiten hebben die aansluiten bij behoeften van hun kind. Het Framework noemt zes dimensies waarmee je die opvoedingscapaciteiten van ouders in kaart kunt brengen. Naast wat de ouders weten, draait het om kúnnen en om de manier waarop zij met hun kind omgaan. 

Basale verzorging

  • Kunnen voorzien in de fysieke behoeften van hun kind, zoals voeding, hygiëne en onderdak.
  • Kunnen zorgdragen voor goede gezondheidszorg, zoals bezoek aan huisarts en tandarts, deelname aan vaccinatieprogramma, specialistische hulp. 

Garanderen veiligheid

  • Een veilige leefomgeving kunnen bieden.
  • Bescherming kunnen bieden tegen mensen die mogelijk gevaar opleveren.
  • Passend toezicht van een volwassene kunnen bieden.
  • Het kind weerbaar kunnen maken, bijvoorbeeld door te bespreken hoe die om kan gaan met risicovolle situaties. 

Emotionele warmte

  • Waardering en respect kunnen tonen voor het kind.
  • Empathie en begrip kunnen tonen.
  • Sensitief en responsief kunnen reageren op de behoeften van het kind.
  • Betrokkenheid, steun en participatie kunnen tonen bij (activiteiten van) hun kind. 

Stimuleren

  • Cognitieve ontwikkeling kunnen bevorderen met aanmoediging, communicatie en stimulatie.
  • Kunnen voorzien in leermogelijkheden en sociale participatie.
  • Kunnen zorgen voor en ondersteunen bij onderwijs en succeservaringen. 

Regels en grenzen

  • Heldere, realistische grenzen, regels en verwachtingen kunnen stellen.
  • Het gedrag en de emoties van het kind kunnen helpen reguleren door het te leren omgaan met frustraties.
  • Het kind kunnen leren omgaan met conflicten.
  • Het kind passende verantwoordelijkheden kunnen geven.  

Stabiliteit

  • Structuur, stabiliteit en continuïteit kunnen bieden in de opvoeding en verzorging.
  • Voorspelbaar kunnen zijn in hun reacties naar het kind.
  • Minimaal een vaste opvoeder kan fysiek en psychisch beschikbaar zijn. 

Ook factoren in het gezin en de bredere omgeving hebben invloed op de mate waarin het ouderschap goed genoeg is. Als hulpverlener moet je in de verschillende situaties die je tegenkomt de bredere situatie in het gezin taxeren. Het Framework onderscheidt hierbij de volgende zeven dimensies: 

Gezinsgeschiedenis en functioneren

Wie maakt er deel uit van het huishouden? Hoe is hun relatie met het kind? Hebben zich hierin belangrijke veranderingen voorgedaan? Welke ervaringen uit de kindertijd dragen de ouders met zich mee? Hebben zich belangrijke gebeurtenissen voorgedaan? Hoe functioneert het gezin? (Denk hierbij ook aan de relatie met broers en zussen en welke invloed zij hebben op het kind.) Wat zijn sterke en minder sterke eigenschappen van de ouders? Welke moeilijkheden ervaren zij? Hoe is de relatie tussen (gescheiden) ouders? 

Familie  

Wie zijn onderdeel van de bredere familie? Wie zijn daarin afwezig? Hoe zijn de relaties met de bredere familie? Welke impact heeft de familie op het kind en het gezin? 

Woning

Zijn in de accommodatie basisfaciliteiten aanwezig? En voorzieningen die passen bij de leeftijd en de ontwikkeling van het kind en andere huisgenoten? Denk aan interieur en exterieur van het huis en directe omgeving, inclusief de aanwezigheid van gas, water, elektra, kookfaciliteiten, slaapruimte, netheid, hygiëne en veiligheid en de invloed daarvan op het opvoeden van het kind. 

Werk

Wie werkt, wat voor werkpatroon heeft diegene en wat is het effect daarvan op het kind? Zijn daarin belangrijke veranderingen geweest? (Denk bijvoorbeeld aan werkloosheid bij de kostwinner.) 

Inkomsten

Is er voldoende geld om in de behoeften van het kind en het gezin te voorzien? 

Sociale integratie van het gezin

In welke mate is het gezin geïntegreerd of geïsoleerd? Hoe zien de peer groups, vriendschappen en het sociale netwerk van zowel het kind als de ouders eruit? Welk belang hechten ze eraan? 

Gemeenschapsbronnen

Welke faciliteiten en diensten zijn er in de buurt? Denk aan universele diensten van primaire gezondheidszorg, dagopvang en scholen, transport, winkels, vrijetijdsactiviteiten en plekken voor religieuze samenkomsten. Het gaat om zowel de beschikbaarheid als het niveau van de voorzieningen en de invloed daarvan op het gezin.