Ernstige gedragsproblemen

3. Opvoedingstechnieken

Maak een inschatting van de ernst van de gedragsproblemen op basis van de duur, de frequentie, het aantal situaties waarin het gedrag voorkomt, het aantal verschillende typen storend gedrag, het eveneens vóórkomen van andere problemen bij de jeugdige en/of het gezin en de nadelige gevolgen hiervan.

Zet bij kinderen tot twaalf jaar een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden in. Levert deze onvoldoende op, of zijn de gedragsproblemen bij aanvang al zeer ernstig, bied kinderen van acht tot twaalf jaar dan óók cognitieve gedragstherapie aan. Zet bij jongeren vanaf twaalf jaar gezinstherapie of een multisysteeminterventie in, en cognitieve gedragstherapie.

Creëer situaties die het voor de jeugdige mogelijk maken om gewenst gedrag te laten zien en bekrachtig dit gedrag door complimenten te geven en de jeugdige te belonen. Leer de jeugdige nieuwe vaardigheden aan, negeer ongewenst gedrag en geef alleen in uiterste gevallen een milde straf.

Help de jeugdige vaardiger te worden in het oplossen van problemen, zelfmanagement, het waarnemen van situaties en het trekken van juiste conclusies over oorzaak en gevolg. Laat het achterhalen en uitdagen van storende gedachten over aan hiertoe opgeleide cognitief gedragstherapeuten.

Neem in samenspraak met jeugdige en ouders altijd contact op met school. Stel vervolgens samen met jeugdige, ouders en school één plan op waarin staat hoe de gedragsproblemen worden aangepakt en de jeugdige op school kan blijven.

Opvoedingstechnieken effectief inzetten

Voorwaarden om opvoedingstechnieken effectief in te kunnen zetten

Er zijn een aantal voorwaarden die van belang zijn om opvoedingstechnieken effectief in te kunnen zetten. Dit zijn een positief pedagogisch en veilig leefklimaat, een positieve werkrelatie tussen beroepsopvoeder en jeugdige (alliantie), betrokkenheid van de beroepsopvoeder bij de jeugdige, en een sensitieve en responsieve houding van de beroepsopvoeder.

Een positief pedagogisch en veilig leefklimaat

Opvoeding in groepsverband vraagt specifieke aandacht voor een goed en veilig leefklimaat op de groep. Met een positief pedagogisch leefklimaat doet een beroepsopvoeder recht aan de gewenste structuur die nodig is wanneer jeugdigen samen leven, en houd je tegelijkertijd open oog en oor voor de individuele jeugdige en zijn zorgen, eigenaardigheden, spanningen en plezier. Alleen als in een groep sprake is van een positief pedagogisch klimaat kunnen nieuwe vaardigheden aangeleerd worden. Een positief pedagogisch klimaat vermindert ook de negatieve invloeden die jeugdigen op elkaar kunnen hebben (ook wel deviantietraining genoemd). Voor meer informatie over het realiseren van een positief leefklimaat wordt verwezen naar de Richtlijn Residentiële jeugdhulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming.

Bij het inzetten van opvoedingstechnieken dient het belang van de jeugdige centraal te staan. Ook is het van belang om de jeugdige en diens ouders voortdurend te betrekken in de besluitvorming. Participatie is een continu proces van informatie-uitwisseling en wordt pas betekenisvol als de jeugdige zich serieus genomen voelt. Het Kinderrechtencomité geeft vijf noodzakelijke stappen voor betekenisvolle participatie. In het kort:

  • voldoende toegang tot begrijpelijke informatie hebben;

  • gehoord worden;

  • serieus genomen worden;

  • terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen;

  • de mogelijkheid hebben om te klagen over de beslissing.

… Meer

Ook voor jeugdigen met een LVB is een positief pedagogisch groepsklimaat van belang. Op basis van gesprekken met jeugdigen met een LVB zijn tien kernwaarden opgesteld die de basishouding van iedere werknemer/begeleider vormen, te weten: luister naar mij; praat met mij en niet tegen mij; neem de tijd voor mij; neem mij serieus; vertrouw mij; laat me het (zo veel mogelijk) zelf doen; leer mij mijzelf te helpen/ontwikkelen; laat mij van betekenis zijn; geloof (in) mij en bouw mee aan mijn toekomst.

Veiligheid maakt tevens onderdeel uit van een positief pedagogisch leefklimaat. Uithuisgeplaatste jeugdigen kunnen vaker (opnieuw) te maken krijgen met geweld en misbruik, zowel binnen als buiten de instelling. Het is belangrijk om met jeugdigen en ouders te praten over veiligheid op de groep en eventuele risico’s in kaart te brengen (bijvoorbeeld vanwege mishandeling of misbruik dat een jeugdige in het verleden heeft ondervonden). Voor meer informatie over veiligheid wordt verwezen naar de Richtlijn Residentiële jeugdhulp voor jeugdhulp en jeugdbescherming. Jeugdigen en ouders hebben recht hebben op informatie over hun rechten binnen de instelling, namelijk waar ze terecht kunnen met een klacht en wie hun vertrouwenspersoon is. Het is belangrijk dat ze weten wat ze kunnen verwachten, waar de grenzen liggen en wat ze kunnen doen als zij zich niet veilig voelen en/of van mening zijn dat hun rechten worden geschonden.

Een positieve werkrelatie tussen beroepsopvoeder en jeugdige (alliantie)

Het is voor beroepsopvoeders van belang om aandacht te hebben voor hun (werk)relatie met de jeugdige en diens ouders, ook wel alliantie genoemd. Alliantie is een professionele samenwerkingsrelatie waarbij sprake is van een persoonlijke band of ‘klik’ (emotionele alliantie) en overeenstemming over het samenwerkingsdoel en de wijze waarop de beroepsopvoeder dat doel wil bereiken (taakalliantie). Een goede werkrelatie is ook gerelateerd aan motivatie van jeugdigen voor behandeling, wat de kans op daadwerkelijke gedragsverandering verhoogt. Alliantie en het goed toepassen van opvoedingstechnieken beïnvloeden elkaar wederzijds. Alliantie vormt niet alleen een goede basis voor technieken, maar zorgvuldig uitgevoerde technieken bevorderen ook alliantie.

Betrokkenheid van de beroepsopvoeder bij de jeugdige

In het verlengde van alliantie is betrokkenheid een belangrijk algemeen werkzaam principe bij de aanpak van gedragsproblemen. Bij betrokkenheid gaat het erom dat beroepsopvoeders een positieve band opbouwen met de jeugdige. Dit is voor jeugdigen van alle leeftijden van belang. Voorbeelden van manieren waarop een beroepsopvoeder betrokkenheid kan tonen zijn: tijd aan de jeugdige besteden door betrokken te zijn bij activiteiten van de jeugdige en daar interesse in tonen, praten met de jeugdige, genegenheid tonen en steun verlenen bij lastige situaties.

Een sensitieve en responsieve houding van de beroepsopvoeder

Ten slotte is sensitieve responsiviteit belangrijk. Dit verwijst naar de sensitiviteit waarmee een beroepsopvoeder ingaat op signalen van een jeugdige wanneer deze zich niet goed voelt of behoefte heeft aan contact.

Gedragsbeïnvloeding volgens de operante leertheorie
Betrekken van de omgeving bij de hulp
Reageer!