Ouderinterventies gericht op opvoedingsvaardigheden vormen de eerste stap in de behandeling van jonge kinderen met ernstige gedragsproblemen. Dit type interventie is het meest bewezen effectief. Als aanvulling op de ouderinterventie kan bij jeugdigen vanaf acht jaar, indien nodig, cognitieve gedragstherapie (CGt) worden ingezet. Jeugdigen met LVB kunnen ook als zij twaalf jaar of ouder zijn nog profiteren van een ouderinterventie. De mogelijkheden van CGt zijn bij hen juist beperkter, door het lagere cognitieve (en sociale en emotionele) niveau.
Zwichten voor het problematische gedrag van je kind, je kind op een onvriendelijke manier opdrachten geven en vooral aandacht geven aan ongewenst gedrag en weinig aan gewenst gedrag, zijn allemaal opvoedingskenmerken die een rol spelen in het ontstaan en in stand houden van gedragsproblemen bij kinderen. Ouderinterventies gericht op opvoedingsvaardigheden focussen op het veranderen van deze interactiepatronen tussen ouders en kind.
In het algemeen blijkt dat gedragstherapeutische oudertrainingen probleemgedrag verminderen. Ook blijven de behaalde resultaten doorgaans bestaan.
Omdat er veel onderzoek is gedaan naar de effectiviteit van oudertrainingen, is er ook vrij veel bekend over factoren die deze effectiviteit al dan niet beïnvloeden.
Voor zover er onderzoek naar is gedaan, wordt de effectiviteit van de oudertraining niet beïnvloed door de sekse, leeftijd of etniciteit van de jeugdige. Wel is gevonden dat jeugdigen met ernstigere problematiek de grootste vooruitgang laten zien. Voor jeugdigen met een LVB lijken ouderinterventies die gebaseerd zijn op reguliere interventies en aangepast voor jeugdigen met een (L)VB het meest effectief. Voor jeugdigen met een LVB hebben het aantal sessies, de sessieduur en de leeftijd geen effect op het resultaat van de training, maar werkt een combinatie van groepssessies en individuele consultatie wel beter dan één van deze componenten afzonderlijk.
Stress bij ouders door negatieve levensgebeurtenissen (echtscheiding, werkloos raken) heeft een kleine negatieve invloed op het effect van de interventie en vergroot de kans dat ouders voortijdig de training beëindigen. Het is onduidelijk of gezinnen met een laag inkomen of laag opleidingsniveau minder van de ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden profiteren. Sommige studies suggereren dit, maar andere studies bevestigen dit niet. Over de invloed van een LVB bij de ouders op de effectiviteit van een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden is niets bekend.
Wat betreft de inhoud van de interventie is gebleken dat werken aan positieve interacties en het oefenen met het eigen kind positieve resultaten geven. Bij oppositioneel of agressief gedrag bleken werkzame interventies veel gebruik te maken van de volgende elementen: complimenten geven, time outs, tastbare beloningen, positieve opdrachten, probleem oplossen, differentiële bekrachtiging, voordoen, aandacht voor cognities en psycho-educatie van de ouders.
Het aanbieden van andere interventies (naast de ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden) is gerelateerd aan minder goede resultaten van de ouderinterventie. Het gaat dan bijvoorbeeld om hulp bij. Dit betekent niet meteen dat het aanbieden van interventies naast de ouderinterventie de oorzaak is van slechtere resultaten. Het is zeer goed mogelijk dat de overige problemen ervoor zorgen dat er aanvullende interventies nodig zijn én ervoor zorgen dat de ouderinterventie minder effectief is. In de praktijk is er bovendien consensus over de noodzaak aandacht te schenken aan bijkomende problemen waarmee gezinnen te kampen hebben. Andere problemen kunnen immers zo in de weg staan dat ouders zich onvoldoende kunnen richten op hun oudertaak. Hulp in de vorm van bijvoorbeeld materiële ondersteuning of de behandeling van psychische problemen kan dan nodig zijn. Een multidisciplinaire aanpak, een goede coördinatie van de zorg en een juiste inschatting van de belastbaarheid van de ouders is daarbij wel vereist.
De meeste overige kenmerken van ouderinterventies gericht op opvoedingsvaardigheden (aantal sessies, in groepsverband versus individueel, setting waarin de training plaatsvindt) houden geen verband met de effectiviteit van de interventie. Wel zijn er eerste aanwijzingen dat trainingen onder begeleiding van een therapeut effectiever zijn dan zelfgestuurde trainingen. Over het effect van digitale interventies is nog te weinig bekend om iets over te zeggen.
Er zijn verschillende ouderinterventies gericht op opvoedingsvaardigheden opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies.
Voor de leeftijd twee tot en met zeven jaar zijn dit:
Voor de leeftijd van acht tot twaalf jaar zijn dit:
Wanneer bij kinderen van acht jaar tot twaalf jaar onvoldoende resultaten worden behaald met een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden, dan is aanvullende cognitieve gedragstherapie (CGt) aangewezen. Als de gedragsproblemen zeer ernstig zijn, is een combinatie van een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden en cognitieve gedragstherapie direct op zijn plaats. De cognitieve gedragstherapie sluit aan op de problemen met boosheidscontrole en gebrekkige sociale probleemoplossingsvaardigheden.
Op deze leeftijd heeft alleen cognitieve gedragstherapie niet zoveel effect op het probleemgedrag. Voor kinderen met zeer ernstige gedragsproblemen kan de toevoeging van cognitieve gedragstherapie naast een ouderinterventie gericht op opvoedingsvaardigheden echter het verschil maken.
Er zijn verschillende interventies van dit type opgenomen in de Databank Effectieve Jeugdinterventies.
Voor de leeftijd van acht tot twaalf jaar zijn dit: