Er zijn verschillende ontwikkelingsstoornissen die samen kunnen gaan met dyslexie of een alternatieve verklaring kunnen vormen voor de lees- en/of spellingproblemen. Comorbiditeit blijkt vaak een teken te zijn van een ernstigere stoornis en kan diagnostisch onderzoek en behandeling compliceren. Een goed zicht op mogelijke comorbiditeiten is daarom belangrijk. De belangrijkste ontwikkelingsstoornissen in deze context worden hieronder kort bespreken.
ADHD
ADHD en lees- en/of spellingproblemen gaan vaak samen. Uit de literatuur komt naar voren dat 20 tot 40% van de jeugdigen met één van deze stoornissen ook aan de criteria voor de andere stoornis voldoet. De interpretatie van deze comorbiditeit is niet eenvoudig. Het is mogelijk dat de symptomen van de ene klinische stoornis de symptomen van de andere stoornis veroorzaken (direct causation model). Een kind met ADHD heeft dan bijvoorbeeld aandachtsproblemen in de klas, waardoor de ontwikkeling van zijn lees- en/of spellingvaardigheid in de knel komt. Een andere mogelijkheid is dat de twee stoornissen comorbide zijn als gevolg van gedeelde genetische (en omgevings-)invloeden, die het risico op het ontstaan van beide ontwikkelingsstoornissen vergroten.
Longitudinaal onderzoek laat zien dat jeugdigen met comorbide dyslexie en ADHD een significant hoger risico lopen op onder meer doublures op school, lagere schoolprestaties, lager werkniveau, en problemen in sociaal functioneren dan jeugdigen met alleen dyslexie of ADHD.
Dyscalculie
Ook dyscalculie en dyslexie komen relatief vaak samen voor. Naar schatting vertoont 40% van de jeugdigen met leesproblemen ook rekenproblemen. Er zijn verschillende redenen voor deze overlap. Een factor lijkt te zijn dat rekenvaardigheden regelmatig getoetst worden met redactiesommen (verhaaltjessommen). Hierbij wordt een relatief groot beroep gedaan op iemands leesvaardigheden, waardoor jeugdigen met dyslexie zwakker presteren. Daarnaast heeft het rekenen zelf talige aspecten, die vooral tot uiting komen in het verwerven en vlot oproepen van rekenfeiten (zoals de tafels van vermenigvuldiging) waar jeugdigen met dyslexie meer moeite mee kunnen hebben. In overeenstemming hiermee laat onderzoek van Moll et al. een duidelijke samenhang zien tussen dyslexie en problemen met rekentaken onder tijdsdruk, maar vonden zij geen relatie tussen dyslexie en problemen in getalbegrip – een kenmerkend onderliggend probleem bij jeugdigen met dyscalculie.
Daarnaast kunnen ook gemeenschappelijke neurocognitieve processen een rol spelen bij de vermelde comorbiditeit. Zo is het vormen van associaties tussen verschillende modaliteiten (multimodale integratie, bijvoorbeeld associaties leggen tussen visuele en auditieve informatie) van belang voor zowel het leren lezen als het leren rekenen, en laat hersenonderzoek inderdaad afwijkingen op dit vlak zien bij jeugdigen met zowel een lees- als rekenstoornis.
Taalontwikkelingsstoornis (TOS)
Jeugdigen met een taalontwikkelingsstoornis (TOS) hebben een verhoogde kans op dyslexie en op lees- en/of spellingproblemen in het algemeen. Deze lees- en/of spellingproblemen van jeugdigen met TOS blijven aanwezig gedurende de ontwikkeling en worden niet minder.
Bij jeugdigen met TOS zijn verschillende risicofactoren aan te wijzen voor dyslexie. Zwakke mondelinge taal is er één van. Woordlezen (en spellen) gaan over het herkennen (of weergeven) van mondelinge taal op schrift. Mondelinge taalvaardigheden dragen bij aan woordleesuitkomsten (en woordspellinguitkomsten) en aan het verbinden van schrift en spraak. Jeugdigen die per definitie een zwakke taalvaardigheid hebben, zoals jeugdigen met TOS, hebben daarom meer moeite met woordherkenning (en woordspelling). Alhoewel zwakke mondelinge taalvaardigheid een risicofactor is voor dyslexie en alhoewel jeugdigen met TOS over het algemeen relatief lagere lees- spellinguitkomsten behalen, leidt TOS niet automatisch naar de ernstige en hardnekkige lees- en/of spellingproblemen van dyslexie.
Fonologische vaardigheden zoals verbaal kortetermijngeheugen, fonologisch bewustzijn en benoemsnelheid (RAN) lijken een prominente risicofactor voor dyslexie te zijn voor jeugdigen met TOS. Met name benoemsnelheid (RAN) lijkt jeugdigen met alleen TOS te onderscheiden van jeugdigen met TOS en dyslexie; degenen zonder dyslexie presteren beter op benoemsnelheid dan degenen met dyslexie. De aanname is dat TOS en dyslexie verschillende stoornissen zijn met gedeelde risicofactoren.
Lichte verstandelijke beperking (LVB)
Jeugdigen met LVB worden gekenmerkt door een beneden-gemiddelde intelligentie, beperkt sociaal aanpassingsvermogen, gedragsproblemen en veelal problemen met het werkgeheugen en andere cognitieve controleprocessen. Naast een hoge incidentie van rekenproblemen is bij deze groep jeugdigen regelmatig sprake van lees- en/of spellingachterstanden. Bij jeugdigen met LVB is doorgaans sprake van algemene leerproblemen, hetgeen een uitsluitingscriterium kan zijn voor de diagnose dyslexie. LVB geldt derhalve in de regel als alternatieve verklaring voor de lees- en/of spellingproblemen.