Dyslexie

5. Aanpak lees- en/of spellingproblemen bij meer- en anderstaligen

Taalaanbod en het signaleren van lees- en/of spellingproblemen

Studies hebben erop gewezen dat meer- en anderstaligen die risico lopen om leesproblemen te ontwikkelen baat hebben bij een response to intervention benadering, ofwel benadering vanuit het continuüm van onderwijs en zorg. Door jeugdigen vanuit deze benadering instructie en ondersteuning te bieden, kan overdiagnose worden voorkomen en kunnen leesproblemen tijdig worden gesignaleerd en voorkomen. Ondersteuning moet op verschillende niveaus van het continuüm van onderwijs en zorg geboden worden (zie Hoofdstuk 2) en van voldoende kwaliteit en intensiteit zijn. Onderwijs in de tweede taal moet deel uitmaken van niveau 1, en niet alleen van niveau 2 en 3.

1. Instructie op diverse niveaus

De basisinstructie op niveau 1 moet gericht zijn op de essentiële componenten van lezen en de ontwikkeling van de tweede taal. Ook voor deze jeugdigen geldt dat de directe instructie expliciet en systematisch moet zijn (zie ook Hoofdstuk 2 en Hoofdstuk 4 voor effectieve componenten van instructie, interventie en behandeling). Expliciete instructie gericht op fonologische vaardigheden, klank-tekenkoppelingen en decodeervaardigheden in combinatie met het lezen van betekenisvolle, authentieke teksten zijn componenten van effectieve instructie aan meer- en anderstaligen. Jeugdigen moeten voldoende mogelijkheden hebben om het geleerde toe te passen en te oefenen. Bovendien moet de leesinstructie samengaan met taalondersteuning om de mondelinge taalvaardigheid verder op te bouwen. Daarbij is van belang dat de instructie steeds wordt afgestemd op de individuele ondersteuningsbehoeften. Het taalverwervingsproces kan per jeugdige sterk uiteenlopen en de benodigde instructie is individueel verschillend. Ook ontwikkelen de verschillende taalvaardigheden zich dikwijls in een ander tempo.

Jeugdigen kunnen profiteren van aanvullende instructie en interventie op niveau 2 en 3. Voor een aantal jeugdigen werkt dit beschermend en preventief en kunnen leesproblemen voorkomen worden. Uit een meta-analyse blijkt dat aanvullende interventies het meest effectief zijn als die op meerdere componenten gericht zijn zoals foneembewustzijn, alfabetisch principe, leesvloeiendheid en taalbegrip. Jeugdigen die instructie krijgen gericht op leesvaardigheid in brede zin, met aandacht voor mondelinge taalvaardigheid, behalen betere resultaten dan wanneer de focus van instructie op slechts één aspect ligt. Die goede resultaten betreffen zowel de technische leesvaardigheid als ook het leesbegrip. Er moet wel sprake zijn van een goede balans tussen het trainen van basisvaardigheden voor technisch lezen, leesbegrip en taalvaardigheid. Als de basisvaardigheden of randvoorwaarden voor technische leesvaardigheid ontwikkeld zijn, zou er minder nadruk op decoderen moeten liggen en meer op lees- en taalbegrip.

2. De duur van interventies

Uit de meta-analyse van Ludwig en collega’s blijkt ook dat tweedetaalleerders veel kunnen profiteren van veel verschillende leesinterventies. Ze wijzen erop dat interventies niet zouden moeten worden uitgesteld tot de jeugdigen een bepaald niveau van taalbeheersing hebben bereikt. Bovendien blijkt uit deze studie dat kortdurende interventies die worden uitgevoerd met kleine groepen even effectief zijn als langerdurende interventies met grote groepen. Korte, preventieve interventies zouden daarom de voorkeur moeten krijgen zodat lezen en spellen bij alle tweedetaalleerders snel op gang gebracht kan worden. Snyder et al. concluderen dat ze op basis van hun meta-analyse geen duidelijke conclusies kunnen trekken over de effecten van duur (per sessie en in weken) van de interventie. Wel  is er enig bewijs dat intensiteit van de interventie van invloed is op de effectiviteit. Dat betekent dat een interventie die drie of meer dagen per week wordt aangeboden tot betere resultaten leidt dan wanneer de interventie slechts een keer per week plaatsvindt. Bovendien wijzen Snyder et al. erop dat factoren van de tweedetaalleerder, zoals cultuur, achtergrondkennis en prestaties en voortgang tijdens de interventie, ook bekeken moeten worden om de effectiviteit van de interventie te bepalen.

Een beperking van de studies naar interventies bij tweedetaalleerders is dat ze vooral zijn uitgevoerd bij jeugdigen in de basisschoolleeftijd.

Ook is nog tamelijk onbekend wat voor specifieke jeugdigen binnen de doelgroep werkt, voor wie met welke achtergrond en in welke context. Door de effecten van de geboden instructie en interventie – gebaseerd op effectieve componenten (zie Hoofdstuk 2) – te monitoren en te toetsen, kunnen instructie en interventie steeds worden afgestemd op de ondersteuningsbehoeften.

3. Samenvatting

Er wordt aanbevolen om ook bij meer- en anderstaligen de instructie en het taalaanbod af te stemmen op hun ondersteuningsbehoeften door uit te gaan van een response to intervention benadering (of: continuüm van onderwijs en zorg). De instructie dient expliciet te zijn en gericht op de essentiële componenten van lezen en de ontwikkeling van de tweede taal. Dit moet samengaan met taalondersteuning zodat de mondelinge taalvaardigheid verder kan worden opgebouwd. Als de lees- en taalontwikkeling achterblijft kunnen de jeugdigen ook profiteren van aanvullende, geïntensiveerde instructie op niveau 2 en 3. Deze instructie lijkt het meest effectief als het gericht is op meerdere componenten van lees- en taalvaardigheid. Afhankelijk van de ondersteuningsbehoefte en ontwikkeling van de jeugdige wordt bepaald waarop in de instructie de meeste nadruk komt te liggen.

Signaleringsinstrumenten bij anders- en meertalige jeugdigen
Taalniveau en het signaleren van lees- en/of spellingproblemen
Reageer!