ADHD

2. Wat is ADHD?

Ontstaan

Jeugdigen die voldoen aan de DSM-5 criteria van ADHD kunnen de diagnose krijgen. Daarmee is echter nog niets gezegd over de oorzaak van de verschijnselen. De term ADHD wordt nogal eens ten onrechte als ‘verklaring’ aangevoerd van het drukke of ongeconcentreerde gedrag. Het drukke en impulsieve of onoplettende gedrag wordt echter niet verklaard door ADHD; de term ADHD is juist een beschrijving van dat drukke, impulsieve en/of onoplettende gedrag.

De verklaring wordt gezocht in een complex samenspel van genetische, neurobiologische en omgevingsfactoren. ADHD is hierin niet uniek, want inmiddels is van vrijwel alle psychische stoornissen bij jeugdigen bekend dat zij berusten op een samenspel van aangeboren en omgevingsfactoren, en dat het aandeel van die factoren per jeugdige kan verschillen.

Er zijn verschillende veronderstellingen over de mechanismen die bij jeugdigen met ADHD verstoord zouden zijn en die hun gedrag kunnen verklaren. Ze worden hieronder genoemd. Het is goed als jeugdprofessionals hiermee bekend zijn.

Recente neurobiologische theorieën over ADHD gaan ervan uit dat de problemen die jeugdigen met ADHD in hun dagelijkse leven ondervinden op het gebied van aandacht, impulsiviteit en hyperactiviteit te maken hebben met stoornissen in ‘executieve functies’ en motivatie.

Executieve functies zijn cognitieve controle processen die het reguleren van gedrag, gedachten en emoties mogelijk maken; ze stellen ons in staat tot zelfcontrole. Onderzoek laat zien dat het executief functioneren van jeugdigen met ADHD afwijkt van dat van jeugdigen met een normale ontwikkeling.

Executieve functies stellen een persoon in staat om optimaal tegemoet te komen aan de eisen die de omgeving stelt. Gewoontes en routines die dreigen te leiden tot inadequaat gedrag kunnen worden gestopt (‘inhibitie’), er kan overgeschakeld worden op alternatief gedrag (‘schakelen’) wanneer dat passender is.

Voordat tot actie wordt overgegaan kunnen alle voor- en nadelen van het gedrag nog even mentaal op een rijtje worden gezet door de toekomstige situatie mentaal in te beelden of soortgelijke situaties uit het verleden op te roepen (het ‘werkgeheugen’ als tijdmachine). Hiermee is het mogelijk plannen te maken alvorens deze uit te voeren om aldus te anticiperen op het handelen, alternatieven te overdenken en te overwegen, het eigen en andermans gedrag te monitoren en aan te passen aan veranderende situaties. Maar ook om over de eigen gedachten en emoties na te denken, een metacognitieve vaardigheid, die belangrijk is voor doelgericht gedrag en zelfregulatie.

Kinderen en jongeren worden in de loop van hun ontwikkeling vaardiger in het gebruik van de drie executieve functies, de ontwikkeling ervan verschilt echter per functie. Het vermogen om gedrag te remmen zou rond het vierde levensjaar al in zekere mate ontwikkeld zijn. Werkgeheugen en het vermogen om te schakelen kennen een langere ontwikkelingsduur, doorlopend tot in de adolescentie en de volwassenheid.

Een tweede theoretische benadering stelt dat ADHD samenhangt met een verminderde gevoeligheid voor bekrachtiging. Jeugdigen met ADHD reageren anders op beloningen dan jeugdigen zonder ADHD. Zij hebben een voorkeur voor directe beloningen en een afkeer van uitgestelde beloningen. Ook hebben ze sterkere bekrachtigers nodig dan jeugdigen zonder ADHD om optimaal te presteren, hun aandacht vast te houden en om gepast gedrag te laten zien. Wanneer bekrachtigers sterk en frequent zijn, kan dat de motivatie van jeugdigen met ADHD optimaliseren en kan het hun cognitieve prestaties dichter bij het niveau brengen van jeugdigen zonder ADHD.

De ouder-kindinteracties in gezinnen met een jeugdige met ADHD worden vaak, maar zeker niet altijd, gekenmerkt door spanning en conflicten. Er is tussen ouders en jeugdige vaker sprake van een negatief interactiepatroon: er wordt meer gecommandeerd, meer afgekeurd en minder vaak beloond dan door ouders van jeugdigen zonder ADHD.

Hoewel de aanwezigheid van dwars en opstandig gedrag samenhangt met een deel van deze negatieve ouder-kindinteracties, zijn deze afwijkende interactiepatronen ook bij ouders van jeugdigen met alleen ADHD te zien. De huidige opvatting is dat problematische ouder-kindrelaties ADHD-gedrag wel in stand kunnen houden of verhevigen, maar niet veroorzaken.

Controverse rondom de diagnose ADHD
Diagnose ADHD volgens de DSM-5
Reageer!