Richtlijn Traumagerelateerde problemen

3. Signaleren van traumagerelateerde problemen

Effectief bevragen op ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen

Niet altijd worden traumagerelateerde problemen bij jeugdigen herkend. Eén van de redenen hiervoor is dat reacties op ingrijpende gebeurtenissen een overlap met andere stoornissen kunnen vertonen. Zo kan bijvoorbeeld het drukke gedrag van een jeugdige toegeschreven worden aan Attention Deficit Hyperactivity Disorder (ADHD). Behoefte aan structuur en regelmaat of een verminderde contactname kunnen geïnterpreteerd worden als behorende bij een autismespectrumstoornis (ASS). Ook wanneer een verstandelijke beperking wordt vastgesteld, kunnen traumagerelateerde problemen over het hoofd worden gezien (Vervoort-Schel et al., 2018).

Het is daarom noodzakelijk om als jeugdprofessional te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen, traumagerelateerde problemen en het moment van ontstaan van de klachten. Daarnaast is het van belang om gezamenlijk de klachten breed in kaart te brengen. Dus om zowel op traumagerelateerde problemen te letten als op klachten behorend bij andere problematiek, zoals middelenafhankelijkheid, depressie, angststoornissen en een verstandelijke beperking. Ook is het van belang om te letten op de gevolgen die een jeugdige van een ingrijpende gebeurtenis kan ervaren op verschillende levensgebieden, zoals relaties met gezinsleden, leeftijdsgenootjes en functioneren op school. Let ook op fysieke gezondheidsproblemen, zoals verwondingen door de ingrijpende gebeurtenis en medische behandelingen voor andere lichamelijke klachten.

Voor jeugdprofessionals is het voldoende om de jeugdige, de ouders of opvoeders en andere betrokkenen uit de omgeving kort te bevragen. Het gaat er dan om welke gebeurtenis(sen) de jeugdige heeft meegemaakt, wie erbij betrokken waren, hoe oud de jeugdige was, of de gebeurtenis eenmalig of herhaaldelijk heeft plaatsgevonden en wat de reacties (bijvoorbeeld gedachten, gevoelens en gedrag) van de jeugdige en van de omgeving op de gebeurtenis(sen) waren. Leg jeugdige en ouders goed uit waarom je hiernaar vraagt. Bij het (zeer) jonge kind zijn er mogelijk geen expliciete herinneringen. Dan hoeft de gebeurtenis niet verder uitgevraagd te worden. Eventueel kun je de ouders vragen om de ingrijpende gebeurtenis te vertellen. Realiseer je echter goed dat dit hún verhaal is dat gekleurd kan zijn door hun eigen interpretaties en reacties.

Als rapportage al voldoende informatie geeft over de ingrijpende gebeurtenis, hoeft deze niet verder uitgevraagd te worden. Een “ik weet ervan” volstaat dan. Zorg dus dat je goed ingelezen bent in een dossier. Ook kunnen jeugdprofessionals in kaart brengen welke stressreacties van de jeugdige zijn waargenomen door ouders en andere betrokkenen, zoals medewerkers van de school, het kinderdagverblijf of de buitenschoolse opvang. Doe dit altijd in overleg met de jeugdige en leg uit waarom je het belangrijk vindt om extra informatie in te winnen. In een eventuele latere fase past het om wat meer bij de inhoud en details van de gebeurtenis stil te staan. Huisartsen, jeugdartsen, kinderartsen en zorgverleners in de generalistische basis jeugd-GGZ en gespecialiseerde jeugd-GGZ kunnen jeugdigen systematisch bevragen. Voordat effectief bevraagd kan worden op traumagerelateerde problemen, dient eerst de veiligheid van de jeugdige vastgesteld te zijn (zie paragraaf 2.4). Besteed aandacht aan het risico als gevolg van de problemen en klachten, zowel bij de jeugdige zelf (zoals suïcidaliteit of kans op hertraumatisering) als bij anderen in de omgeving van de jeugdige. Denk er bij dit laatste bijvoorbeeld aan of anderen (jeugdigen) in de directe omgeving gevaar lopen.

Jeugdigen vertellen doorgaans niet uit zichzelf over ingrijpende gebeurtenissen, door schuld- en schaamtegevoelens of vermijdingsgedrag, of doordat ze zich onvoldoende realiseren dat er sprake is van een ingrijpende gebeurtenis, wat het geval kan zijn bij chronische verwaarlozing of mishandeling. Het is daarom belangrijk om structureel te vragen naar ingrijpende gebeurtenissen en dit met enige regelmaat te herhalen (Cohen, Berliner & Mannarino, 2010). Sommige jeugdigen ervaren het als een opluchting als zij over deze onderwerpen mogen praten en wanneer zij weten dat zij niet de enigen zijn die een soortgelijke gebeurtenis hebben meegemaakt. Het is ook van belang dat de jeugdige toestemming heeft van ouders om te praten over de meegemaakte gebeurtenissen. Als dit niet het geval is, bijvoorbeeld vanwege onmacht in de opvoeding, gevoelens van schaamte of schuld, of angst voor consequenties, kan de jeugdige een loyaliteitsconflict ervaren. Met name wanneer een ouder betrokken was bij de gebeurtenis of deze (mede) heeft veroorzaakt, kan dit ingewikkeld zijn. Het is dan zaak om dit eerst met de ouder bespreekbaar te maken en de ouder hierin te begeleiden, bijvoorbeeld door te vragen “Wat had u gewild dat er niet was gebeurd?” (zie ook paragraaf 2.5). Het kan dan ook wenselijk zijn om, met toestemming van de jeugdige en/of de ouders, een andere opvoeder, verzorger of leerkracht te bevragen. Het hoofdstuk ‘Als je je zorgen maakt’ uit de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming geeft overwegingen, praktische adviezen en gesprekstechnieken om hierover met ouders in gesprek te gaan. Uitgangspunt is om in openheid de zorgen en te ondernemen stappen te bespreken. De algemene regelgeving over toestemming moet hierbij in acht worden genomen (artikel 450 WGBO, artikel 7.3.4, Jeugdwet, 2014. Voor meer informatie over het toestemmingsvereiste zie Handreiking Toestemmingsvereiste voor hulp bij kindermishandeling, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2016).

Do’s

  • Met toestemming van de jeugdige en/of de ouders meerdere informanten rondom de jeugdige bevragen op ingrijpende gebeurtenissen en traumagerelateerde problemen.
  • Directe vragen stellen en je taalgebruik afstemmen op de leeftijd en het niveau van de jeugdige. Bijvoorbeeld: “Wat zijn voor jou nare gebeurtenissen geweest in je leven?”
  • Een neutrale houding aannemen en objectief zijn. Bijvoorbeeld: “Sommige jeugdigen hebben seksueel geweld meegemaakt, anderen hebben dit niet. Hoe is dat bij jou?”
  • Alert zijn op veranderingen in gedrag, houding en reacties van de jeugdige, zowel in gesprekken met ouders en leerkrachten als tijdens gesprekken met de jeugdige zelf.
  • Omgevingsinformatie inwinnen, als er vermoedens zijn dat de problemen veroorzaakt worden door een vorm van kindermishandeling in de thuissituatie. Jeugdigen beginnen namelijk niet makkelijk uit zichzelf over dit onderwerp. Overwegen om anoniem advies te vragen of een melding te doen bij Veilig Thuis. Veilig Thuis heeft de wettelijke bevoegdheid omgevingsinformatie in te winnen.
  • Bij het vermoeden van traumagerelateerde problemen de geobserveerde reacties en symptomen van de jeugdige met de jeugdige bespreken.
  • Met enige regelmaat de jeugdige blijven bevragen op ingrijpende gebeurtenissen en eventuele reacties. Dit onderwerp bijvoorbeeld halfjaarlijks of jaarlijks terug laten komen.

Don’ts

  • Op grond van signalen aannemen dat er een ingrijpende gebeurtenis heeft plaatsgevonden en suggestieve vragen stellen.
  • Ervan uitgaan dat de jeugdige uit zichzelf vertelt dat hij een ingrijpende gebeurtenis heeft meegemaakt en aannemen dat één keer vragen voldoende is.

Meer verdiepende informatie over dit hoofdstuk? Bekijk de onderbouwing >

Betrekken van de omgeving bij het signaleren van traumagerelateerde problemen
Beschermende factoren tegen het ontwikkelen van traumagerelateerde problemen
Reageer!