Scheiding en problemen van jeugdigen

1. Inleiding

Introductie

Al geruime tijd wordt er vanuit gegaan dat er jaarlijks naar schatting zeventigduizend thuiswonende jeugdigen in Nederland te maken krijgen met de scheiding van hun ouders. Een toenemend aantal hiervan betreft jeugdigen van wie de ouders niet formeel getrouwd waren en uit elkaar gaan. Met een ‘scheiding’ wordt bedoeld: ‘de beëindiging van een relatie tussen twee samenwonende partners’. Die relatie kan een huwelijk, geregistreerd partnerschap of andere samenwoning zijn. Uit berekeningen van het CBS blijkt dat in 2016 bijna vijftigduizend stellen met minderjarige kinderen en jongeren uit elkaar zijn gegaan.

Van de zesentachtigduizend minderjarigen die daarbij betrokken waren, waren de ouders van vijftigduizend jeugdigen getrouwd geweest; de overige zesendertigduizend zagen een samenwoonrelatie stranden. Het aantal van zeventigduizend jeugdigen per jaar is dus een onderschatting.

Er is wereldwijd veel onderzoek verricht naar de mogelijke gevolgen van een ouderlijke scheiding voor jeugdigen. Uit al deze studies komt consistent naar voren dat een ouderlijke scheiding zowel op korte als langere termijn leidt tot een verhoogd risico op problemen in het dagelijks functioneren en in de ontwikkeling van kinderen en jongeren. Het blijkt dat jeugdigen na een scheiding van hun ouders gemiddeld meer emotionele en gedragsproblemen hebben dan leeftijdsgenoten uit intacte gezinnen. Ook zien we bij jeugdigen van gescheiden ouders een lager welbevinden, een slechter zelfbeeld, meer problemen met relaties en slechtere schoolprestaties. Het lijkt erop dat conflicten tussen ouders na een scheiding gemiddeld genomen toenemen. Deze conflicten zijn schadelijker voor jeugdigen dan de scheiding op zichzelf.

Voor ongeveer tachtig procent van de jeugdigen zijn scheidinggerelateerde problemen na ongeveer twee jaar grotendeels verdwenen. Er is echter ook een aanzienlijke groep die op de lange termijn (ernstige) problemen blijft houden naar aanleiding van de scheiding.

Jeugdprofessionals hebben veel met jeugdigen en scheiding te maken. In directe zin – wanneer de scheiding van de ouders de reden van aanmelding van een jeugdige is, maar ook in indirecte zin – wanneer achter de problematiek van een jeugdige de scheiding van de ouders een rol speelt. Rondom jeugdigen en scheiding zijn de afgelopen jaren diverse ontwikkelingen geweest. Zo is na een wetswijziging in 2009 (Voortgezet ouderschap na scheiding) een toename in co-oudergezinnen na scheiding te zien. Daarnaast zijn er meer ouders met aanhoudende conflicten. Met name rondom deze ‘complexe’ scheidingen zijn er enkele maatschappelijke discussies ontstaan. Deze hebben onder meer te maken met de problematiek van ouders en jeugdigen, en de beste aanpak hiervan.

De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming biedt handvatten voor het onderkennen, signaleren, voorkomen en behandelen van problemen van jeugdigen en ouders die gaan scheiden of zijn gescheiden.

Doel

Het doel van deze richtlijn is professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming te voorzien van uniforme handelingsadviezen voor het onderkennen, signaleren, voorkomen en behandelen van problemen van jeugdigen en ouders die in een scheidingssituatie verkeren of zijn gescheiden, zodat zij deskundig met die problematiek kunnen omgaan. De aard van de problematiek
brengt met zich mee dat ook andere professionals die met de doelgroep in aanraking komen (huisartsen, kinderopvangleidsters, onderwijsprofessionals, jeugdgezondheidszorg etc.), de vereiste deskundigheid in huis moeten hebben. De richtlijn adviseert welke interventies ingezet kunnen worden om jeugdigen en ouders te ondersteunen, en hoe de samenwerking met ouders en jeugdige, het netwerk en met school kan worden versterkt.

De dynamiek van gezinnen na scheiding kan zeer uiteenlopend zijn en uit zowel onderzoek als praktijk weten we dat een groot aantal factoren hierbij een rol speelt. Tegelijk is het onderwerp scheiding, scheidende ouders en jeugdigen na scheiding in het werkveld erg in beweging. Met name rondom scheidingen die gepaard gaan met veel conflicten (complexe scheidingen) is een grote hoeveelheid recente initiatieven ontplooid. Lang niet in alle gevallen weten wij daarvan al voldoende om gerichte adviezen uit te kunnen brengen. Eigen wijsheid, deskundigheid en ervaring blijven van onschatbare waarde en in complexe gevallen is supervisie en/of intervisie noodzakelijk. Indien nodig wordt multidisciplinair samengewerkt.

Uitgangsvragen per knelpunt

Voor de eerste versie van de richtlijn is begonnen met een knelpuntenanalyse die tot stand is gekomen op basis van twee denksessies met deskundigen begeleid door de Argumentenfabriek. Die analyse heeft geleid tot het vaststellen van drie knelpunten: gevolgen, interventies en samenwerking. Met die drie knelpunten als uitgangspunt is door deskundigen in denksessies en diverse verbeterrondes uiteindelijk een aantal uitgangsvragen geformuleerd die in de richtlijn zijn beantwoord.

De eerste versie van de richtlijn is gebaseerd op de kennis die tijdens het schrijven beschikbaar was. Vanaf de publicatie van de richtlijn in 2015 zijn in het richtlijnenprogramma continu verbeterpunten en gebruikerservaringen verzameld. Ten behoeve van de herziening van
de Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming is een panelbijeenkomst georganiseerd.

Op basis hiervan en op basis van een aantal algemene revisiepunten, zijn de volgende aanpassingswensen benoemd:

  • meer aandacht voor de stem van de jeugdige;
  • meer aandacht voor beschermende factoren;
  • aandacht voor signaleringsinstrumenten/screeningsinstrumenten;
  • meer aandacht voor het omgaan met complexe scheidingen;
  • update van de algemene adviezen naar leeftijd van de jeugdigen;
  • update van het overzicht van effectieve interventies;
  • meer aandacht voor het samen met jeugdige en ouders beslissen over passende hulp;
  • meer aandacht voor de samenwerking met school;
  • meer aandacht voor een betere toepasbaarheid van de richtlijn binnen de kinder- en jeugdpsychiatrie en hulp voor jeugdigen met een LVB;
  • verwijzing naar andere richtlijnen.

Alle verzamelde feedback en de input van het panel is gebruikt om de oorspronkelijke uitgangsvragen aan te passen dan wel aan te vullen.
De definitieve uitgangsvragen voor de herziene richtlijn staan, gerangschikt naar knelpunt, hieronder.

Gevolgen

Knelpunt A: hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen van een ouderlijke (complexe) scheiding voor jeugdigen.

  • Wat kunnen de gevolgen van een ouderlijke (complexe) scheiding zijn voor jeugdigen?
  • Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de mogelijke gevolgen als een jeugdige wordt gescheiden van broers en/of zussen?
  • Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de mogelijke gevolgen als een jeugdige met anderen in een stiefgezin komt te wonen?
  • Wat maakt een scheiding complex: definitie, risico- en beschermende factoren, kenmerken ouders?
  • Wanneer is een scheiding problematisch en wanneer traumatisch?
  • Waaraan kunnen ernstige problemen bij jeugdigen na een (complexe) scheiding (inclusief loyaliteitsproblemen, parentificatie, ‘ouderonthechting’) worden herkend en hoe kunnen ernstige problemen worden gedefinieerd?
  • Hoe vaak komen ernstige problemen rond een (complexe) scheiding voor?
  • Wat zijn de signalen van problemen bij jeugdigen na een (complexe) scheiding?
  • Wanneer zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – de gevolgen van de gehele scheidingsperiode (aanloop, scheiding en nasleep) reden tot zorg in de jeugdhulp en jeugdbescherming, op de consultatiebureaus en in wijkteams?
  • Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor het ontwikkelen van ernstige problemen door jeugdigen bij een (complexe) scheiding en wat zijn beschermende factoren?
  • Hoe kun je de veiligheid en ontwikkelingsbedreiging van de jeugdige rond een (complexe) scheiding inschatten en borgen respectievelijk centraal laten staan?
  • Hoe draag je als jeugdprofessional zorg voor je eigen veiligheid bij een complexe scheiding?

Interventies

  • Welke afwegingen zijn van belang bij de keuze voor een bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) of voor een bepaalde omgangsregeling die past bij de ontwikkeling van een jeugdige?
  • Welke regeling is gangbaar en welke regeling is het beste voor jeugdigen?
  • Welke signaleringsinstrumenten voor problemen bij jeugdigen na een scheiding zijn beschikbaar?
  • Hoe ziet het zorgcontinuüm eruit bij hulp na een (complexe) scheiding, waarbij indien mogelijk uitgegaan wordt van normalisering?
  • Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en wat is het doel van die vormen van ondersteuning?
  • Wat zijn – voor verschillende leeftijdsgroepen – effectieve interventies bij scheidinggerelateerde problematiek (waaronder complexe scheiding), wat is het doel van die interventies en wat zijn werkzame/kernelementen?
  • Welk aanbod van ondersteuning en preventie is bij hulpverleners bekend? Hoe lang mag een interventie (maximaal) duren, rekening houdend met de gestelde doelen? Wat is bekend over de kosten(effectiviteit) van interventies?

Samenwerking met ouders en met het netwerk

Knelpunt C: hulpverleners zijn afhankelijk van scheidende ouders, met name bij complexe scheiding, en van andere partijen.

  • Hoe kunnen ouders betrokken worden bij en omgaan met hun kind in en na een (complexe) scheiding?
  • Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die niet willen meewerken?
  • Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren hun onderlinge conflicten te beheersen?
  • Hoe kunnen hulpverleners omgaan met een eventuele nieuwe partner van moeder en/of vader?
  • Wat is de ondergrens wanneer het bij een complexe scheiding niet lukt om met (één van beide) ouders te werken en wat zijn de consequenties voor het contact tussen ouders en jeugdige?
  • Hoe kunnen jeugdprofessionals omgaan met waarheidsvinding bij complexe scheidingen?
  • Welke kennis heeft een beroepskracht nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod na (complexe) scheiding en welke juridische en financiële kennis is nodig, met name in geval van een complexe scheiding?
  • Hoe kan de jeugdprofessional een duidelijk (gezags)kader stellen, met name bij complexe scheidingen?
  • Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere beroepskrachten die bij het gezin betrokken zijn? Denk aan juristen/advocaten, rechters, wijkteam, school en kinderopvang.
  • Wat is nodig in de multidisciplinaire besluitvorming en ketensamenwerking rondom de jeugdige en zijn ouders?
  • Hoe kan het netwerk worden benut bij de hulp na (complexe) scheidingen?

Omschrijving van gebruikte begrippen

Ter bevordering van de leesbaarheid is in deze richtlijn een aantal keuzes gemaakt in de terminologie.

  • Na een scheiding is er sprake van een inwonende ouder (de ouder bij wie de jeugdige het grootste deel van de tijd woont) en een uitwonende ouder (de ouder bij wie de jeugdige niet of een kleiner deel van de tijd woont). Co-ouders zijn ouders bij wie een jeugdige na de scheiding beurtelings ongeveer evenveel tijd (minstens veertig procent) woont.
    Dan zijn er ook nog stiefmoeders en stiefvaders: de nieuwe partners van de ouders met gezag. Afhankelijk van de plek waar een jeugdige woont en wanneer, verblijft hij een deel van de tijd of altijd (ook) bij een stiefouder.
  • Formeel is een scheiding de ontbinding van een huwelijk. Het uit elkaar gaan van niet- gehuwde maar wel samenwonende ouders wordt meestal óók een scheiding genoemd. Voor jeugdigen maakt de formele burgerlijke staat van ouders meestal niets uit. Daarom gebruiken wij in deze richtlijn het begrip scheiding voor zowel echtscheiding als voor het uit elkaar gaan van samenwonende niet gehuwde ouders.
  • In de richtlijn gebruiken wij de term ‘complexe scheiding’. Wij definiëren dit kortweg als een ‘scheiding waarbij ouders door aanhoudende ernstige conflicten het wederzijds belang, maar vooral het belang en welzijn van de jeugdigen uit het oog verliezen’.
  • De benaming CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin) is geen gemeengoed meer in gemeenten in Nederland. In het kader van de transitie en transformatie van de zorg voor jeugd worden deze centra nu dikwijls sociale wijkteams en wijkteams Jeugd en Gezin genoemd. Wij sluiten ons bij deze terminologie aan. Wordt in de richtlijn gesproken over Centra voor Jeugd en Gezin, dan bedoelen wij ook de nieuwe benamingen, zoals sociale wijkteams en wijkteams Jeugd en Gezin.
  • Sinds de Wet Bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking trad (1 maart 2009), moeten ouders (van minderjarigen) een ouderschapsplan aan hun verzoek tot scheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap toevoegen. In dat plan moeten in ieder geval drie wettelijk verplichte afspraken komen te staan. Deze gaan over de zorgverdeling, de kinderalimentatie en de uitwisseling van informatie over de jeugdigen. De wet bepaalt ook dat ouders hun kind betrekken bij het opstellen van het ouderschapsplan, voor zover dit tenminste mogelijk is gezien de leeftijd en ontwikkeling van hun kind. In het verzoek moet vermeld zijn hoe de ouders dit hebben aangepakt.
  • Met ‘kinderen’ worden jeugdigen van nul tot twaalf jaar bedoeld, onder ‘jongeren’ verstaan we jeugdigen van twaalf tot achttien jaar. De term ‘jeugdigen’ omvat dus zowel kinderen als jongeren. Waar ‘kinderen’, ‘jongeren’ of ‘jeugdigen’ staat, kan ook ‘het kind’, ‘de jongere’ of ‘de jeugdige’ worden gelezen, en omgekeerd. De richtlijn geldt conform de Jeugdwet ook voor personen tot 23 jaar, wanneer zij voor hun achttiende al jeugdhulp ontvingen en deze na hun achttiende verjaardag doorloopt.
  • Onder ‘jeugdprofessionals’ worden zowel gedragswetenschappers (psychologen, orthopedagogen of anderen met een gedragswetenschappelijke opleiding) als hbo-opgeleide professionals verstaan.

Veiligheid jeugdprofessional

Elke jeugd- en gezinsprofessional krijgt te maken met strijdende ouders, waarbij de emoties soms hoog kunnen oplopen. Van Montfoort et al. (2017) geven in hun handreiking voor sociale wijkteams en het onderwijs aan dat het belangrijk is dat een jeugdprofessional zijn eigen positie kent en goed zijn eigen veiligheid in de gaten houdt. Een voorbeeld van de manier waarop jeugd- en gezinsprofessionals in de praktijk zorgdragen voor hun eigen veiligheid betreft de afspraken die de medewerkers van Ouderschap Blijft (een vorm van ouderschapsbemiddeling en omgangsbegeleiding) onderling hebben gemaakt:

  • nooit als enige medewerker in een pand (avond en weekend) aanwezig zijn;
  • bij van tevoren ingeschatte risicogesprekken een collega bij het gesprek vragen en/of de alarmknop meenemen;
  • de stoelen veilig opstellen, en bedenken wie waar zit.

Indien er een huisbezoek plaatsvindt, dan wordt van tevoren een risico-inschatting van indicatoren gemaakt die kunnen duiden op een verhoogd agressierisico. In overleg met een collega wordt beoordeeld of het nodig is om eveneens, al dan niet vergelijkbare, voorzorgsmaatregelen te treffen.

Leeswijzer

De Richtlijn Scheiding en problemen van jeugdigen voor jeugdhulp en jeugdbescherming (met bijbehorende werkkaarten) is bedoeld voor jeugdprofessionals die met het onderwerp van deze richtlijn te maken hebben. De richtlijn vormt de neerslag van een groter document, namelijk de onderbouwing. Over deze richtlijn is Informatie voor ouders apart verkrijgbaar.

Basisteksten

Voor deze richtlijn is een aantal basisteksten van toepassing die voor alle Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming gelden. Het gaat om de volgende onderwerpen:

Op de website is ook een algemene verantwoording van de werkwijze bij de ontwikkeling en herziening van de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming te vinden.

2. Gevolgen van een ouderlijke scheiding voor jeugdigen
Reageer!