Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp

4. Vraagverheldering

De vraagverhelderingsfase

De jeugdprofessional staat in deze fase voor de volgende vragen:

  • Is er sprake van een opgroei- en/of opvoedprobleem waarbij hulp verleend moet worden?
  • Zo ja, is de hulpvrager daarmee aan het juiste adres?
  • Is het zinvol om het probleem van de hulpvrager verder te verkennen? Dat laatste gebeurt op grond van een voorlopige beoordeling van de inhoud en ernst van het probleem.

Praktische en formele informatie

Het beslisproces start nadat ouders en jeugdige zich rechtstreeks of via een verwijzer aangemeld hebben. Bij een telefonische of digitale aanmelding informeert de jeugdprofessional naar (praktische) achtergrondgegevens. Aan de hand van leeftijd, woonplaats en adresgegevens bepaalt deze meestal of de jeugdige en zijn gezin aan het juiste adres zijn. Is dit niet het geval, dan geeft de jeugdprofessional informatie en advies of verwijst hij door naar een passende voorziening.

Voldoet de jeugdige aan de formele criteria, dan start verkenning van de hulpvraag. Dat wil zeggen dat de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige de problematiek verkent, plus de positie en rol van alle bij het proces betrokken personen.

Verkenning van hulpvraag, positie en rol van het netwerk

De jeugdprofessional, ouders en jeugdige verkennen samen de hulpvraag. Ze proberen zicht te krijgen op wat er aan de hand is, wanneer en waar het probleem zich voordoet, wie er bij betrokken zijn etc. Centraal staan de klachten en beleving van ouders en jeugdige. De jeugdprofessional stelt gerichte vragen om de hulpvraag te verhelderen en zicht te krijgen op wat er speelt, hoe ernstig en urgent dat is. Ook wil de jeugdprofessional in kaart brengen wat de motieven van de cliënt zijn om hulp te zoeken en wat deze van de professional verwacht. De jeugdprofessional legt duidelijk uit waarom hij vragen stelt: niet uit nieuwsgierigheid of bemoeizucht, maar om goed hulp te kunnen verlenen en aan te sluiten bij het gezin en diens mogelijkheden.

In deze fase is het belangrijk om zich te krijgen op het sociale netwerk, zoals familie en vrienden. Is het netwerk al ingezet bij de hulpvraag en kan het een rol hierin (blijven) spelen? Verkenning van het netwerk helpt om met de cliënt te bepalen hoe de hulpvraag aangepakt kan worden. Bijvoorbeeld door de inzet van familie, vrienden of leerkrachten, of met hulp van de huisarts of het consultatiebureau.

Bij het verkennen van de hulpvraag van de ouders en de jeugdige moet de jeugdprofessional altijd alert zijn op een eventueel aanwezige maar niet uitgesproken (impliciete) hulpvraag. Door gerichte vragen te stellen kan deze hulpvraag expliciet gemaakt worden en dus duidelijk op tafel komen.

Eerste verkenning van de problematiek

De jeugdprofessional en ouders en jeugdige proberen samen een duidelijker beeld te krijgen van de zorgen en klachten, en hoe de cliënt deze beleeft. De jeugdprofessional probeert in korte tijd met open vragen een voorlopig beeld te krijgen van de hoeveelheid, de aard en de ernst van de klachten. Ook gaat de professional na of de verwoording van de hulpvraag overeenkomt met wat de cliënt daadwerkelijk bedoelt. Bij klachten vertelt de cliënt over gedachten, gevoelens of situaties die negatief zijn, of waarvan de gevolgen ongewenst of belemmerend zijn. Klachten weerspiegelen de beleving van de ouders en jeugdige. Jeugdprofessional en cliënt zetten de klacht om tot een gezamenlijk geformuleerd probleem. De jeugdprofessional vraagt naar de gevolgen van het probleem en schat samen met ouders en jeugdige in hoeveel last zij ervan hebben.

Aan de hand van de drie domeinen van het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families inventariseert de jeugdprofessional globaal de problemen en sterke kanten die bepalend zijn voor het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige.

  • Hoe functioneert de jeugdige (thuis, op school of werk en in de vrije tijd), zijn er medische bijzonderheden?
  • Hoe verloopt de opvoeding? Kunnen ouders bijvoorbeeld warmte, veiligheid, basale zorg, en stabiliteit bieden?
  • Zijn er bijzonderheden te vermelden in het gezin of de wijdere omgeving die bepalend kunnen zijn voor het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige? Denk aan inkomen, werk, behuizing.

Hieraan voegen wij een vierde toe: Zijn er ingrijpende levensgebeurtenissen bij de jeugdige, de ouder of het gezin geweest (recent of langer geleden)? Zo ja, ga in de Richtlijn Signaleren van traumagerelateerde problemen na wat je hiermee verder moet doen.

Het Framework for the Assessment of Children in Need and their Families stelt dat het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige worden bepaald door de interactie tussen drie domeinen (de drie zijden van de driehoek):

  1. de ontwikkelingsbehoeften van de jeugdige;
  2. de capaciteiten van de ouders (opvoeders) om in die behoeften te voorzien;
  3. gezins- en omgevingsfactoren;

De Gezamenlijk Inschatten Zorgbehoeften-methodiek (GIZ-methodiek) biedt een uitwerking van het Framework en geeft handreikingen voor gespreksvoering met ouders en jeugdigen hierover. Aan de hand van de driehoek verkent de jeugdprofessional met ouders en jeugdige waar de problemen zitten, en aan de hand van de Gezonde Ontwikkeling Matrix gaan zij na welke impact de problemen op het gezin hebben. Daarnaast is er een digitale ondersteuningstool die professionals, ouders en jeugdigen helpt bij het nemen van gezamenlijke beslissingen binnen de jeugdhulp, www.bramtool.nl.

De jeugdprofessional informeert ook in deze fase naar de betrokkenheid en mogelijke praktische, sociale en emotionele ondersteuning van het sociale netwerk. Een genogram en/of sociogram kan helpen om het sociale netwerk in beeld te brengen. Vervolgens verkennen ouders en jeugdige samen met de jeugdprofessional of er nog andere mensen ondersteuning kunnen bieden. De jeugdprofessional gaat ook na of ouders en jeugdige eerder hulpverlening hebben ontvangen en of er sprake is van lopende hulpverlening.

Beoordeling van de problematiek

Samen met ouders en jeugdige beoordeelt de jeugdprofessional de problematiek aan de hand van de volgende vragen.

  1. Wat is de aard en ernst (type en complexiteit) van het probleem?
  2. Is er sprake van probleembesef en van motivatie om te veranderen? En wat is de balans tussen draagkracht en draaglast bij ouders en jeugdige?
  3. Welke rol heeft het sociale netwerk al, of zou het sociale netwerk kunnen spelen in de aanpak van de vraag of het probleem?
  4. Wat is de urgentie van het probleem (crisis, spoed of regulier)?
  5. Conclusie: wat is de hulpvraag en kern van de problematiek?

1. Aard en ernst van het probleem

De jeugdprofessional maakt samen met de ouders en/of jeugdige een eerste inschatting van de aard en de ernst van de problematiek en de veiligheid van de jeugdige. De aard verwijst naar het soort problematiek. De ernst verwijst naar de complexiteit en impact van de problemen. Deze wordt bepaald door het aantal problemen, de mate van verwevenheid, hoe lang al sprake is van de problemen en hoe vaak ze zich voordoen.

De aard en ernst afwegend, zijn er vier categorieën in de problematiek te onderscheiden:

  • primair problemen bij de jeugdige (gedrag, ontwikkeling);
  • primair opvoedingsproblematiek (opvoedingsvaardigheden);
  • meervoudige problematiek (zowel kind- als opvoedingsproblemen);
  • meervoudige en complexe problemen (onderling verweven problemen op veel gebieden).

2. Probleembesef, motivatie en balans in draagkracht en draaglast

De jeugdprofessional schat van zowel ouders als jeugdige in wat hun draagkracht en draaglast is. Hij kijkt naar de mogelijkheden van ouders en jeugdige, hun ontvankelijkheid voor hulp, sociale steunfactoren en andere beschermende factoren. Daarnaast kijkt hij naar de aard en beleving van de problematiek, de stress die de problematiek veroorzaakt en de gevolgen daarvan voor het dagelijks functioneren. Dit leidt tot een inschatting van de verhouding tussen draagkracht en draaglast, en van de maatregelen die nodig zijn om de draagkracht te versterken en de draaglast te verminderen.

3. Rol van het sociale netwerk

Bij alledaagse opvoed- en opgroeivragen of bij lichte problemen bekijken de jeugdprofessional en de ouders en jeugdige samen of het sociale netwerk kan helpen bij het aanpakken van de hulpvraag. Hiervoor kan de jeugdprofessional de volgende vragen stellen (bijvoorbeeld met behulp van een sociogram of genogram):

  • Welke mensen om u heen vinden het belangrijk dat het goed gaat met uw kind?
  • Bij wie kunt u terecht voor praktische hulp, informatie en advies, troost en steun?
  • Wie kan u helpen om … (concreet in te vullen afhankelijk van de doelen)?
  • Hoe kunt u deze persoon/personen vragen om u hierbij te helpen?

Paragraaf 6.3 gaat uitgebreider op dit onderwerp in, omdat het met name speelt in de fase waarin de jeugdprofessional en de ouders en jeugdige samen beslissen welke hulp nodig is. In de vraagverhelderingsfase is het netwerk meestal niet direct betrokken, tenzij ouders of jeugdige bij het eerste gesprek zelf iemand uit hun netwerk hebben meegenomen.

4. Urgentie

Er zijn drie gradaties van urgentie te onderscheiden: crisis, spoed en regulier. De belangrijkste overweging om te beoordelen of het gaat om een crisis- of spoedzaak is de directe fysieke veiligheid van de jeugdige. Er zijn verschillende alarmsignalen die alertheid vragen van de jeugdprofessional en die bepalen of direct handelen noodzakelijk is. Een alarmsignaal is informatie over de jeugdige of diens omgeving die wijst op een onacceptabel grote kans op ernstig letsel of overlijden van de jeugdige op korte termijn. Ook situaties waarin de problematiek ernstig, langdurig of complex is, en waarin de balans tussen draaglast en draagkracht zo ernstig verstoord is dat een crisis dreigt, worden met spoed behandeld. Dit geldt ook als aantoonbaar is dat de situatie van de hulpvrager op korte termijn kan verslechteren.

Bij alarmsignalen is het van belang om te beoordelen of er verantwoordelijke volwassenen zijn die de veiligheid van de jeugdige kunnen garanderen. Is dat niet het geval en wordt de fysieke veiligheid van de jeugdige direct bedreigd, dan is onmiddellijk actie noodzakelijk, bijvoorbeeld door intensieve hulp, een crisisinterventie, of door de jeugdige uit huis te plaatsen. De jeugdprofessional kan in uitzonderlijke gevallen tot onmiddelijke actie overgaan, als dat in het belang is van de veiligheid van de jeugdige, zonder de ouders eerst op de hoogte te stellen.

Bij signalen van directe fysieke onveiligheid, moet de jeugdprofessional de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling volgen en direct actie ondernemen. De meldcode beschrijft wat jeugdprofessionals moeten doen bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling. Organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren stellen een eigen meldcode en afwegingskader op met daarin in ieder geval deze vijf stappen:

  • stap 1: signalen in kaart brengen;
  • stap 2: overleggen met een collega. Bij letsel altijd Veilig Thuis inschakelen zodat een deskundige op het gebied van letselduiding erbij betrokken kan worden;
  • stap 3: het gesprek met de betrokkene(n) aangaan;
  • stap 4: het huiselijk geweld of de kindermishandeling wegen. En bij twijfel altijd Veilig Thuis raadplegen;
  • stap 5: beslissen zelf hulp te organiseren dan wel een melding te doen.

In situaties waarin de veiligheid van de jeugdige (mogelijk) bedreigd wordt, kunnen professionals informatie uitwisselen met Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en andere gecertificeerde instellingen, zonder toestemming van ouders en jeugdige.

5. Conclusie

Jeugdprofessional, ouders en jeugdige trekken samen een conclusie over de hulpvraag en de kern van de problematiek. De jeugdprofessional beschrijft deze conclusie en vraagt ouders en jeugdige of zij zich hierin kunnen vinden. Waar nodig past de jeugdprofessional zijn verslag aan op basis van de vragen en aanvullingen van ouders en jeugdige. Vervolgens beslissen ze samen hoe het vervolgtraject eruitziet en maken ze hier afspraken over..

Aandachtspunten bij gedwongen kader

Zoek met ouders en jeugdige naar een gedeelde visie op hun situatie, en neem daarbij het raadsrapport en/of de beschikking van de kinderrechter als uitgangspunt. Vraag ouders en jeugdige naar hun visie op hun vraag of probleem en hun krachten, de veiligheid, hun motivatie, de balans tussen draagkracht en draaglast, en urgentie.

Aandachtspunten voor situaties met meerdere en/of complexe problemen

Vraag de gezinsleden waarvoor ze al hulp (gehad) hebben. Ga met hen na hoe zij die hulp ervaren (helpt het hen vooruit, waarom wel of niet, zijn er knelpunten in de hulp, hoe zijn verschillende vormen van hulp op elkaar afgestemd). Bekijk samen met het gezin of het nodig is om een bijeenkomst met alle betrokken professionals en hulpverleners te organiseren om gezamenlijk de situatie in beeld te brengen. Vraag zo nodig het gezin om toestemming om contact op te nemen met andere professionals en hulpverleners. Maak duidelijk wie de functie van zorgcoördinator vervult.

Beslissing over het vervolgtraject

De beslissing over het vervolg kan verschillende kanten op gaan:

  • advies geven en direct hulp inschakelen, met behulp van het sociale netwerk of lichte ambulante hulp;
  • verder onderzoek doen (vervolg met probleem- en krachtenanalyse);
  • inschakelen van een specialistische instelling voor verdere diagnostiek en

Een alledaags of licht probleem kenmerkt zich als volgt:

  • het betreft opvoed- en opgroeivragen die veel voorkomen bij jeugdigen van een bepaalde leeftijd;
  • deze vragen kunnen de ouders nog zelf hanteren;
  • ze maken zich weinig zorgen om het probleem;
  • ze hebben de expertise van een deskundige nodig om eventuele onzekerheid weg te nemen;
  • de probleemsituatie bestaat meestal relatief kort;
  • ouders en jeugdige zijn voldoende geholpen met kortdurend advies of ondersteuning.

Als de jeugdprofessional, ouders en jeugdige concluderen dat er sprake is van een alledaags of licht probleem, dan geeft de jeugdprofessional voorlichting of advies. Eventueel beoordelen professional, ouders en jeugdige samen of het sociale netwerk steun kan bieden en/of een lichte interventie soelaas biedt. De verantwoordelijkheid en uitvoering bij het inzetten van het sociale netwerk ligt bij ouders en jeugdige, tenzij tijdens de vraagverheldering duidelijk gebleken is dat dit niet mogelijk is. Schakel dan, in afstemming met het gezin, zelf het sociale netwerk in. Geef bij het inzetten van een lichte interventie informatie over een eventuele wachtlijst en een mogelijk overbruggingsaanbod.

Als de problemen ernstiger en complexer (lijken te) zijn, is verder onderzoek nodig. Je kunt bijvoorbeeld met een probleem- en krachtenanalyse de problematiek onderzoeken (hoofdstuk 5), maar je kunt ook specialistische expertise voor verdere diagnostiek inschakelen. De keuze hangt af van de te onderzoeken vraag of klacht. Het is belangrijk om te inventariseren welke hulp ouders en jeugdige gehad hebben. Wat heeft hen wel en niet geholpen? Welke knelpunten hebben zij ervaren in de hulp? Het kan helpen om samen met het gezin en andere betrokken professionals en hulpverleners de situatie in het gezin in kaart te brengen. Dit kan verdiepend inzicht geven voor zowel de betrokken professionals als het gezin zelf.

Specialistische diagnostiek kan nodig zijn als er sprake is van een (vermoedelijk) medische oorzaak, een (licht) verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek. Zulke diagnostiek vindt alleen plaats  in overleg met ouders en jeugdige. Is samen besloten om door te verwijzen, dan bespreekt de jeugdprofessional welke informatie hij moet overdragen en vraagt hij ouders en jeugdige om toestemming hiervoor. Als zij behoefte hebben aan een warme overdracht, dan regelt de jeugdprofessional dit. De jeugdprofessional gaat dan met hen mee naar de andere instelling.

Als de kern van de problematiek helder begint te worden, pak dan de specifieke richtlijn voor dat probleem erbij. Deze geeft aanwijzingen hoe je het specifieke probleem kunt vaststellen en/of welke hulp daarbij het beste ingezet kan worden.

Bespreek bij complexe en/of meervoudige problematiek ook met een gedragswetenschapper de conclusies over de aard en ernst van de problemen. Bevraag als gedragswetenschapper zorgvuldig wat de verzamelde feiten zijn, wat de beleving van ouders, jeugdige en professional is, en maak als gedragswetenschapper zelf een afweging van de aard en ernst van de problemen.

Vervolgtraject

De vraagverhelderingsfase is afgesloten als de vraag van ouders en jeugdige helder is en zij samen met de professional besluiten over het vervolgtraject. De jeugdprofessional informeert ouders en jeugdige over het vervolg, gaat in op vragen en/of bezwaren en vertelt wat het gezin kan verwachten. De afspraken worden schriftelijk vastgelegd, ouders en jeugdige zijn hier eigenaar van.

VIR: Verwijsindex Risicojongeren

Jeugdprofessionals kunnen een melding in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) doen wanneer de gezonde en veilige ontwikkeling van jeugdigen bedreigd wordt. De VIR heeft als doel te zorgen voor vroegtijdige onderlinge afstemming tussen professionals, zodat jeugdigen tijdig passende hulp of zorg kunnen krijgen. Meer informatie over de VIR is te vinden op Verwijsindex risicojongeren (VIR).

Bij (vermoedens van) kindermishandeling of huiselijk geweld waarbij ouders en jeugdige geen hulp hebben of willen accepteren is het belangrijk de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te raadplegen en na te gaan of het nodig is een melding te doen bij Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming, of hulp via andere kanalen in te schakelen.

Schriftelijke verslaglegging

De vraagverhelderingsfase wordt afgerond met een verslag, liefst samen met ouders en jeugdige opgesteld. Dit verslag bevat de verzamelde informatie, de conclusie en de gemaakte afspraken over het vervolgtraject. De jeugdprofessional bespreekt het verslag mondeling met de betrokkenen en geeft het aan hen mee, zodat zij het kunnen nalezen. De volgende informatie is relevant om in het verslag op te nemen:

  1. de reden van aanmelding;
  2. de klachten (zorgen, ervaren problemen) en wie van de betrokkenen ze ervaart;
  3. informatie uit de vraagverhelderingsfase (wie, wat, waar, wanneer en hoe);
  4. de rol van het netwerk;
  5. de belangrijkste gezamenlijke conclusies over de aard, ernst en urgentie van de problemen;
  6. de verwachtingen van jeugdige, ouders en jeugdprofessional;
  7. afspraken over en de termijn van het vervolgtraject;
  8. wie en hoe (mondeling of schriftelijk) de jeugdprofessional informeert;
  9. bij wie zo nodig, met toestemming van ouders en/of jeugdige, externe informatie kan worden opgevraagd.

Aanbevelingen
1. Inleiding
Reageer!