Samen met ouders en jeugdige beslissen over passende hulp

6. Doelen opstellen en beslissen over hulp

Beslissen over hulp

Bij het beslissen over hulp spelen inhoudelijke overwegingen een rol, maar ook het proces is van groot belang. Evidence-based beslissingen zijn gebaseerd op:

  • wetenschappelijke kennis over wat werkt;
  • systematische praktijkkennis van de hulpverlener;
  • en de voorkeur van ouders en/of jeugdige.

Als uitkomst van deze stap komen jeugdprofessional en gezin tot een beslissing of:

  • de hulp gericht moet zijn op de jeugdige, de ouders, het gezin en/of de omgeving (bijvoorbeeld ondersteuning van de school om de jeugdige binnen het onderwijs goed te begeleiden);
  • de hulp ambulant plaatsvindt, dan wel in een dagbehandeling;
  • de hulp individueel of in een groep

Inhoudelijke overwegingen

Diverse onderzoekers concluderen dat het bij de start van een behandeling nodig is om psycho- educatie in te zetten. Psycho-educatie houdt in dat ouders en jeugdige uitleg krijgen over de aard en ernst van het probleem, wat de oorzaken en gevolgen ervan zijn en wat eraan te doen is.

Soms is het nodig om ook andere betrokkenen (bijvoorbeeld school) voorlichting te geven over de problemen van een jeugdige of gezin en de gevolgen daarvan voor het functioneren op die plek.

Bij het beslissen welke hulp de meeste kans van slagen heeft, speelt een aantal overwegingen mee:

  • de aard en ernst van de problemen. De vragen die het Framework hierbij centraal stelt, zijn:
  • Wat heeft deze specifieke jeugdige met deze ouders en onder deze omstandigheden nodig om zich te kunnen ontwikkelen?
  • Wat heeft deze ouder met deze specifieke jeugdige en onder deze omstandigheden nodig om zijn kind veilig en gezond op te voeden?

Deze vragen stellen de behoeften van ouders en jeugdige voorop;

  • de leeftijd van de jeugdige;
  • de vraag of het om tijdelijke of blijvende problemen gaat. Blijvende problemen vragen vaak om structurele ondersteuning (denk bijvoorbeeld aan een verstandelijke beperking van ouders of jeugdige of intergenerationele problemen);
  • de balans in het gezin: het evenwicht tussen draaglast (c.q. aard/ernst van de problemen) en draagkracht;
  • veranderbare factoren in de problematiek;
  • motivatie/de wensen van ouders en jeugdige;
  • leerstijl en leerbaarheid van ouders en jeugdige;
  • de mogelijkheid om de eigen krachten van het gezin te versterken en steun van het sociale netwerk te krijgen.

Ondersteuning rondom school

Bij (ernstige) externaliserende en/of internaliserende problematiek moet altijd overwogen worden of en welke ondersteuning in en om school geboden moet worden. Dit kan rechtstreeks aan de jeugdige zijn, maar ook door leerkrachten/docenten begeleiding of ondersteuning

te bieden zodat die de jeugdige adequaat kunnen ondersteunen (zie voor een uitgebreide uitwerking de Richtlijn Ernstige gedragsproblemen voor jeugdhulp en jeugdbescherming). Blijkt behalve hulp in het gezin ook hulp op school nodig, dan is het noodzakelijk dat ouders, jeugdige, school en hulpverlening samen een integraal hulpverleningsplan opstellen met daarin vermeld:

  • de gezamenlijk vastgestelde doelen;
  • een brede aanpak, gericht op jeugdige, school en ouders;
  • afspraken over de opvoedingstechnieken die zowel thuis als op school worden gehanteerd;
  • afspraken over het monitoren van deze afspraken;
  • afspraken over de frequentie en continuïteit van het contact tussen school, ouders, jeugdige en

Dit plan heeft als doel gedragsproblemen van de jeugdige thuis en op school te verminderen en schooluitval te voorkomen.

De inhoudelijke overwegingen spelen vooral een rol in de adviezen die de jeugdprofessional geeft. Deze overwegingen sluiten aan bij kennis over ‘wat werkt’ en praktijkervaring. In dialoog met ouders en jeugdige kan uiteindelijk tot een andere hulpvorm besloten worden die past bij deze specifieke jeugdige of ouders en deze specifieke situatie.

De richtlijnen voor jeugdhulp en jeugdbescherming bevatten kennis over ‘wat werkt’ bij specifieke problemen. Het is belangrijk dat jeugdprofessionals deze richtlijnen erbij nemen wanneer zij samen met ouders en jeugdige bespreken welke interventie of hulp mogelijk is.

Proces

De aanbevelingen voor hulp die de jeugdprofessional doet, steunen op zowel theoretische als wetenschappelijke kennis over ‘wat werkt’. Ook neemt de jeugdprofessional het verwachte nut en de inschatting van de kosten en baten van een behandeling mee in de overwegingen. De voorkeuren van de ouder of jeugdige voor een behandeling spelen ook een belangrijke rol. Per geselecteerde interventie maken de jeugdprofessional en ouders/jeugdige een inschatting van de kans van slagen.

Kennis over wat werkt

De jeugdprofessional inventariseert welke typen interventies effectief kunnen zijn gezien de vraag en behoeften van ouders en jeugdige, en de doelen die zij zichzelf gesteld hebben. Geschikte typen interventies kunnen weergegeven zijn in richtlijnen en literatuurreviews (zie voor voorbeelden www.nji.nl/watwerkt). Meer concrete invulling van kennis over wat werkt is te vinden in de interventies zélf. Interventies bieden een gestructureerde en uitgewerkte vorm van kennis over wat werkt. Interventies in de jeugdsector zijn te vinden in de Databank Effectieve jeugdinterventies. Voor eenzelfde doel kunnen verschillende interventies ingezet worden. Interventies die bewezen effectief zijn, hebben de voorkeur.

Gezamenlijke weging

De mogelijkheden legt de jeugdprofessional voor (en niet op) aan ouders en jeugdige. De jeugdprofessional schat samen met ouders en jeugdige de kans van slagen in door argumenten vóór en tegen verschillende opties op een rij te zetten. Factoren die de kans van slagen van een interventie verhogen (de indicaties) zijn argumenten vóór een interventie. Factoren die de kans van slagen van een interventie verlagen (de contra-indicaties) zijn de argumenten tegen. Van deze factoren kunnen de jeugdprofessional, ouders en jeugdige samen een overzicht maken.

Na de weging van argumenten bepalen jeugdprofessional, ouders en jeugdige welke hulp het meest wenselijk is. Daarbij kunnen zij onderscheid maken tussen de minimaal noodzakelijke zorg en meest wenselijke zorg. Bij minimaal noodzakelijke zorg gaat het om de vraag: wat moet er minimaal gebeuren om de situatie voor deze jeugdige acceptabel (goed genoeg) te maken?.

Systematische praktijkkennis

Systematische praktijkkennis is vooral belangrijk waar wetenschappelijke kennis over ‘wat werkt’ tekortschiet of ontbreekt. Hulpverleners krijgen systematische praktijkkennis door behandelresultaten gedurende het traject te monitoren en een goede terugkoppeling van de resultaten na afloop van de behandeling te geven. Monitoring is een doorlopend proces. Dat wil zeggen dat de hulpverlener het behandelproces en de vooruitgang steeds bijhoudt. Zo zien hulpverlener, ouders en jeugdige wat er verandert. Daarnaast geeft het hulpverleners informatie over hun handelwijze die ze in vergelijkbare situaties kunnen toepassen. Het heeft het meeste effect als de hulpverlener de verkregen informatie in gesprek met ouders en jeugdigen gebruikt om de samenwerking te verbeteren en de behandeling bij te sturen.

Voorkeur van ouders en jeugdige

Onderzoek laat zien dat het een positief effect heeft op de hulp als in dialoog wordt beslist, waarbij expliciet aandacht is voor de voorkeur van cliënten. Stapsgewijs ziet het beslissen in dialoog (gedeelde besluitvorming) er als volgt uit:

  1. de professional geeft ouders en jeugdige uitleg over het probleem (bijvoorbeeld wat het is, hoe het ontstaat, wat het in stand houdt, wat de mogelijke gevolgen ervan zijn en wat het betekent voor de toekomst);
  2. de professional gaat na of ouders en jeugdige de informatie begrijpen en welke vragen zij hebben;
  3. de professional vraagt ouders en jeugdige wat zij willen bereiken of veranderen en wat zij zelf hierin kunnen doen;
  4. de professional legt uit welke oplossingen of behandelmogelijkheden er zijn, en wat de voor- en nadelen en verwachte resultaten hiervan zijn;
  5. de professional vraagt aan ouders en jeugdige hoe zij tegen de verschillende mogelijkheden aankijken, welke voorkeur zij hebben;
  6. gezamenlijk beslissen professional, ouders en jeugdige welke mogelijkheid het beste aansluit bij de vraag of het probleem en de voorkeur van ouders en jeugdige.

Bij gedeelde besluitvorming is van belang dat jeugdprofessionals de ouders en jeugdige goed inlichten over de voor- en nadelen van verschillende mogelijkheden voor hulp of ondersteuning, zodat zij daadwerkelijk kunnen meebeslissen. Jeugdprofessionals kunnen aanbevelingen doen voor de mogelijkheden, maar ouders en jeugdige vormen zich ook een eigen oordeel over de mogelijkheden op basis van de beschikbare informatie. Nadat de jeugdprofessional informatie heeft verstrekt, gaat hij met ouders en jeugdige in gesprek over hun ideeën, wensen en voorkeuren. Hij vraagt hen welke voor- en nadelen zij zien en welke wensen zij hebben. De uiteindelijke beslissing is een gezamenlijke weging van de jeugdprofessional, ouders en jeugdige van kennis over ‘wat werkt’, praktijkervaring en voorkeuren van ouders en jeugdige.

Als gedeelde besluitvorming moeilijk is

Hoewel het uitgangspunt van de richtlijn is de beslissingen in dialoog te nemen, laat onderzoek zien dat niet iedereen altijd een actieve rol in de besluitvorming wil en kan nemen. De rol die cliënten in het besluitvormingsproces willen hebben, kan daarom ook een gesprekspunt zijn wanneer in gesprekken blijkt dat cliënten niet willen meebeslissen. Dit kan gebeuren in een gesprek over wederzijdse verwachtingen en rollen tijdens de vraagverhelderingsfase. Jeugdprofessionals kunnen ouders en jeugdige vragen over welke zaken zij willen (mee)beslissen. Uitgangspunt is wel dat beslissingen zo veel mogelijk gezamenlijk worden genomen. Wanneer ouders en/of jeugdige niet zelf over de hulp willen beslissen, is het noodzakelijk dat de jeugdprofessional goed uitvraagt welke wensen en voorkeuren zij hebben voordat hij een beslissing neemt.

Een visueel hulpmiddel bij het ontwikkelen van een gedeelde probleemomschrijving en gezamenlijk plan kan ook het Dialoogmodel van Maurer en Westermann zijn. Verheij, Westermann en Maurer werken uit hoe op basis van het Dialoogmodel een adviesgesprek en het plannen van hulp praktisch vorm kan krijgen. Lees meer over het Dialoogmodel in paragraaf 5.2.1.

In motiverende gespreksvoering kunnen cliënten eerst brainstormen over mogelijke oplossingen voor hun probleem. Door kennis te nemen van verschillende aanpakken kunnen zij kiezen wat hun voorkeur heeft of wat volgens hen mogelijk het beste werkt. Het kan helpen om samen met ouders en jeugdige een hulpverleningsplan op te stellen, waarin samengevat is wat zij van plan zijn te gaan doen. Het is essentieel dat de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige bespreekt of datgene wat in het hulpverleningsplan staat inderdaad is wat ze willen. Als er aarzeling of weerstand bij ouders of jeugdige bestaat, dan is het nodig te onderzoeken wat de reden hiervan is. Het heeft geen zin om ouders en jeugdige onder druk te zetten om een beslissing te nemen. Wat kan helpen is dat de jeugdprofessional het gesprek afrondt, ouders en jeugdige vraagt om er nog eens over na te denken en er de volgende keer op terugkomt. In het volgende gesprek kan de jeugdprofessional vragen hoe ouders en jeugdige er dan over denken. Het is belangrijk dat hij hierbij open vragen stelt en goed met ouders en jeugdige verkent welke vragen of aarzelingen zij nog hebben. Zo kunnen de jeugdprofessional, ouders en jeugdige het plan verder verfijnen.

Evaluatie en monitoring van het hulpverleningsproces
Eigen mogelijkheden van het gezin verkennen en het sociale netwerk mobiliseren
Reageer!