Kindermishandeling

6. Als je je zorgen maakt

Stap 2: Overleg met andere professionals

Handel bij vermoedens of verdenking van kindermishandeling nooit alleen. Overleg intern met relevante collega’s, de leidinggevende en/of de aandachtsfunctionaris kindermishandeling.

Overleg met Veilig Thuis (telefoonnummer: 0800-2000).

  • Weet welke afspraken er in de regio zijn over de samenwerking bij de preventie en aanpak van kindermishandeling.
  • Wanneer de jeugdige geregistreerd is in de VIR, zal bij een ‘match’ blijken of en welke andere professionals en organisaties betrokken zijn.
  • Ga na welke andere professionals/organisaties betrokken zijn bij het gezin. Vraag dit allereerst na bij de ouders of jeugdige zelf.
  • Vraag toestemming aan ouders en jeugdige (indien zestien jaar of ouder) om met deze professionals te overleggen. Veilig Thuis is bevoegd om zo nodig zonder toestemming van ouders informatie in te winnen bij betrokken professionals.

Zie verderop het onderdeel over informatie-uitwisseling.

Overleg met andere professionals betreft:

  • verzoeken om informatie bij andere professionals, om de gezinssituatie in kaart te brengen;
  • verstrekken van informatie aan professionals die daarom vragen, om de gezinssituatie in kaart te brengen;
  • uitwisselen in (multidisciplinair) overleg, ten behoeve van afstemming, besluitvorming en vorming van een veiligheidsplan of behandelplan.

Professionals kunnen vanuit diverse domeinen bij een gezin betrokken zijn. Denk aan:

Basisvoorzieningen

Welzijn en sociaal:

  • peuterspeelzaal;
  • kinderopvang;
  • algemeen maatschappelijk werk (o.a. schuldhulpverlening, relatieproblemen, huisvestingsproblemen, werk en inkomen);
  • buurtwerk, kinderwerk.

Onderwijs:

  • primair onderwijs (met o.a. intern begeleider, aandachtsfunctionaris kindermishandeling, schoolpsycholoog of schoolmaatschappelijk werk);
  • voortgezet onderwijs (mentor, zorgcoördinator of schoolmaatschappelijk werk);
  • speciaal onderwijs (idem);
  • ondersteuningsstructuur/multidisciplinaire overleggen (MDO)/ Samenwerkingsverband Passend Onderwijs of onderwijsadviesbureau.

Preventieve zorg:

  • jeugdgezondheidszorg (incl. consultatiebureau);
  • lokaal team/sociaal team/wijkteam/ jeugdteam/jeugd- en gezinsteam;
  • CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin).

Veilig Thuis

Hulpverlening en zorg

Jeugdhulp en -bescherming:

  • jeugdzorg;
  • jeugdbescherming (gezinsvoogdij);
  • jeugdreclassering;
  • jeugd-GGZ;
  • pleegzorg;
  • jeugd-LVB;
  • gesloten jeugdzorg (residentieel);
  • ambulante hulpverlening;
  • particuliere praktijken.

Geestelijke gezondheidszorg volwassenen:

  • volwassenen GGZ;
  • verslavingszorg;
  • particuliere praktijken;
  • POH-GGZ (Praktijk Ondersteuner Huisartsen voor geestelijke gezondheidszorg).

Opvang:

  • maatschappelijke opvang;
  • vrouwenopvang (Blijf van m’n Lijf);
  • Leger des Heils.

Medische gezondheidszorg:

  • huisarts;
  • paramedici zoals logopediste, fysiotherapeut, diëtist, verloskundige etc.;
  • medisch specialisten (waaronder tandartsen);
  • alternatieve genezers.

Specialistisch:

  • MEE (bij lichamelijke en geestelijke beperking, chronisch zieken);
  • LECK (Landelijk ExpertiseCentrum Kindermishandeling);
  • Centrum Seksueel Geweld;
  • trauma behandelcentra en MDA++ (Multidisciplinaire Aanpak);
  • professionals/organisaties met een specifieke expertise zoals op het gebied van seksueel geweld, eergerelateerd geweld, loverboy-problematiek en huwelijksdwang.

Veiligheid:

  • politie (o.a. zeden);
  • OM (Openbaar Ministerie);
  • Raad voor de Kinderbescherming;
  • Beschermtafel;
  • Veiligheidshuis.

Informatie-uitwisseling

Jeugdprofessionals moeten goed weten onder welke omstandigheden zij wel en niet informatie over gezinnen mogen delen.

Hiertoe dienen:

  • het privacyreglement van de eigen instelling;
  • organisatie-afspraken en -protocollen;
  • de eigen beroepscode;
  • de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG);
  • het Burgerlijk Wetboek;
  • de Wet verplichte meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling;
  • Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (14 november 2014);
  • het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) met onder andere:
    • het recht op informatie;
    • – het recht op (bescherming van) de privacy van de jeugdige (Art. 16 IVRK);
    • – het recht van de jeugdige om de eigen mening in te brengen en serieus genomen te worden bij alle beslissingen die hem of haar aangaan (Art. 17 IVRK en Art. 12 IVRK); er dient serieus naar de mening van de jeugdige te worden geluisterd en teruggekoppeld te worden wat er met de mening van de jeugdige is gedaan;
  • de Jeugdwet, met onder andere:
    • – meldrecht wanneer Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming om informatie vraagt;
    • – wettelijk recht van Veilig Thuis om bij grote onveiligheid van jeugdigen ook zonder toestemming van de ouders (maar onderbouwd) informatie op te vragen;
  • de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG). Deze bevat regels voor de kwaliteit van de zorgverlening en beschermt cliënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners;
  • de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek). Deze wet is van toepassing op geneeskundige handelingen die rechtstreeks betrekking hebben op personen (patiënten) en die ertoe strekken hen van een ziekte te genezen, hen voor het ontstaan van een ziekte te behoeden, hun gezondheidstoestand te beoordelen of hun verloskundige bijstand te verlenen (Art. 7:446 BW). Hieronder vallen ook aanpalende handelingen, zoals het verplegen en verzorgen van personen in het kader van een geneeskundige behandeling. De patiënt heeft een aantal rechten waar de hulpverlener aan tegemoet moet komen, zoals de informatieplicht, toestemmingsvereiste voor onderzoek en behandeling, dossierplicht en geheimhoudingsplicht. De bepalingen in de WGBO zijn vrijwel identiek aan die in de Jeugdwet. Wanneer de jeugdprofessional zorg levert in de zin van geneeskundige behandeling, is naast de Jeugdwet ook de WGBO van toepassing.

Iedere professional die zorg biedt aan cliënten heeft een beroepsgeheim op grond van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG; Art. 88) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO; Art. 7.457 BW). Deze ‘zwijgplicht’ verplicht de professional om geen informatie over de cliënt aan derden te verstrekken tenzij de cliënt hem daarvoor toestemming geeft. Met toestemming van de jeugdige (indien 16 jaar of ouder) en/of ouders mag de betrokken professional altijd overleggen met relevante andere, externe professionals. Daarbij is het belangrijk dat de professional de jeugdige en de ouders vooraf goed informeert, zodat voor hen duidelijk is waar zij toestemming voor geven.

Dat wil niet zeggen dat gegevensuitwisseling met andere professionals alleen maar mogelijk is als de jeugdige (indien zestien jaar of ouder) en/of ouders expliciet toestemming geven. Bij het beroepsgeheim gaat het om geheimhouding waar mogelijk, en zorgvuldige doorbreking van het geheim waar nodig. Bij vermoedens van kindermishandeling spant de beroepskracht zich in om toestemming te krijgen voor bijvoorbeeld een melding bij Veilig Thuis.

Als dit niet lukt, kan een wettelijke ‘plicht tot spreken’ of een ‘conflict van plichten’ ontstaan. Als de professional meent de zwijgplicht te moeten doorbreken, kan het belang van de jeugdige tegenover het belang van de ouder komen te staan. Overleg hierover met de aandachtsfunctionaris kindermishandeling en Veilig Thuis, en noteer je beslissing met beargumentering in het dossier. Houd daarbij (bijvoorbeeld in formulering) rekening met het dossier-inzagerecht van ouders. Bij vermoedens van kindermishandeling is er bovendien het wettelijke recht van geheimhouders om vermoedens te melden bij Veilig Thuis.

Leg ouders en jeugdigen de werking van het beroepsgeheim uit. Beloof jeugdigen nooit een ‘geheim te bewaren’; beloof wel om ze altijd te zullen informeren en niet iets ‘achter hun rug om’ te zullen ondernemen.

Bij de afweging om het beroepsgeheim te doorbreken en zonder toestemming gegevens uit te wisselen met andere professionals, is het van belang de volgende vragen te beantwoorden:

  • Is echt al het nodige geprobeerd om toch toestemming te verkrijgen van de gezinsleden?
  • Weegt het gevaar of ernstig nadeel bij een van de gezinsleden (een of meer jeugdigen) wel op tegen het belang dat een ander gezinslid bij geheimhouding heeft?
  • Welk doel moet bereikt worden met het geven van de informatie?
  • Kan dit doel ook bereikt worden zonder de informatie te verstrekken?
  • Wie heeft de informatie echt nodig om het gevaar of het ernstige nadeel voor het gezinslid af te wenden? Welke informatie heeft die professional echt nodig?

Bovenstaande geldt ook voor multidisciplinaire overlegstructuren met bijvoorbeeld leerkrachten, kinderopvang, maatschappelijk werkenden, de jeugdgezondheidszorg en andere jeugdprofessionals. De casuïstiek wordt zoveel mogelijk anoniem of met toestemming van betrokkenen behandeld. Ook hier geldt dat het belang van de jeugdige zwaarder kan wegen dan het belang dat gediend is met de handhaving van de zwijgplicht. Gegevensuitwisseling kan plaatsvinden als daarmee kindermishandeling kan worden voorkomen of gestopt. Professionals in bijvoorbeeld onderwijs en kinderopvang vallen niet onder de Wet BIG en WGBO maar hebben wel geheimhoudingsplicht.

Let op: voor het uitwisselen van relevant schriftelijke informatie, audio- en beeldmateriaal etc. met andere betrokken instellingen en professionals dienen jeugdhulp- en jeugdbeschermingsorganisaties te beschikken over een veilig (e-mail)systeem, applicaties of software.

Let op: ten gevolge van de wetswijziging Herziening kinderbeschermingsmaatregelen (14 november 2014) heeft de gezinsvoogd/jeugdbeschermer een eigenstandig recht op informatie. Op grond daarvan moeten artsen, verpleegkundigen en andere professionals met een beroepsgeheim desgevraagd en zonder toestemming van de betrokkenen een gezinsvoogd/jeugdbeschermer informatie verstrekken (spreekplicht). Dit geldt alleen als de informatieverstrekking noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling (OTS). De wetswijziging maakt het juridisch ook mogelijk dat professionals met beroepsgeheim desgevraagd of uit eigen beweging, zonder toestemming en met doorbreking van de geheimhoudingsplicht de gezinsvoogd/jeugdbeschermer informeren (art. 7.3.11 lid 4 Jeugdwet 2015).

Verwijsindex

De VIR is een landelijk digitaal systeem waarin alleen geautoriseerde professionals inzage hebben en een registratie op basis van het burgerservicenummer kunnen doen van jongeren tot 23 jaar met problemen. Ga na wie dit bij jouw organisatie is of zijn. De VIR koppelt persoonsgegevens van jeugdigen op hetzelfde adres en van kinderen van dezelfde ouders, waardoor eventuele signalen bij elkaar kunnen komen. Bij een ‘match’ wordt duidelijk welke professionals of politie of justitie bij de jeugdige en het gezin betrokken zijn. Er is dan nog geen inhoudelijke informatie-uitwisseling, er is alleen een signaal dát er meerdere professionals betrokken zijn. Zij kunnen dan vervolgens overleggen wat de beste aanpak is voor hulpverlening.

Over de registratie van een jeugdige in de VIR moeten ouders (en jongeren van 16 jaar of ouder) vooraf geïnformeerd worden, maar toestemming is daarbij niet nodig. De professional heeft een meldrecht (geen meldplicht) bij een ‘redelijk vermoeden’ dat ‘de noodzakelijke condities voor een gezonde en veilige ontwikkeling van de jeugdige daadwerkelijk wordt bedreigd’. Wanneer er een match blijkt met andere professionals of politie en justitie en men in overleg wil treden, is toestemming van de ouders of jeugdige (indien 16 jaar of ouder) vereist. Wanneer zij geen toestemming geven is er sprake van een ‘conflict van plichten’ en moeten professionals afwegen of zij hun beroepsgeheim moeten doorbreken in belang van de jeugdige (zie ook de Jeugdwet uit 2015 en de website www.handreikingmelden.nl). Alle cases bij de Raad voor de Kinderbescherming worden geregistreerd in de Verwijsindex.

Bij vragen en dilemma’s over het beroepsgeheim en de informatie-uitwisseling kan altijd overlegd worden met Veilig Thuis.

Andere informatiebronnen zijn:

  • Het beroepsgeheim in samenwerkingsverbanden: een wegwijzer voor zorgprofessionals (2014) opgesteld door artsenfederatie KNMG, GGZ Nederland, AJN (Artsen Jeugdgezondheidszorg Nederland), LHV (Landelijke Huisartsen Vereniging), NIP (Nederlands Instituut van Psychologen), NVvP (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie), SVG (Stichting Verslavingsreclassering GGZ), V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland) en VVAK (Vereniging Vertrouwensartsen Kindermishandeling).
  • Handreiking gegevensuitwisseling in de bemoeizorg (GGZ Nederland i.s.m. GGD GHOR Nederland en KNMG, 2014).
  • Een app over informatie-uitwisseling bij signalen van kindermishandeling tussen hulp- en zorgverleners en Veilig Thuis, gezinsvoogdij en de Raad voor de Kinderbescherming: app Info Delen – en zorgverleners en Veilig Thuis, gezinsvoogdij en de Raad voor de Kinderbescherming: app Info Delen.

Overleg met Veilig Thuis

Overleggen met en advies vragen bij Veilig Thuis over een casus kan op ieder moment in de meldcode maar ook eerder bij de allereerste zorgen. Overleggen is níet hetzelfde als het doen van een melding. Overleggen kan anoniem of met een geanonimiseerde casus. Veilig Thuis-medewerkers hebben kennis van signalen en risicofactoren en juridische kwesties, zij denken mee en geven tips.

Overleg met Veilig Thuis of een situatie meldingswaardig is, gezien de zorgen die er zijn, en welke stappen dan van belang zijn te zetten. Ook indien er acuut gevaar dreigt en er direct gemeld moet worden, kan Veilig Thuis adviseren wie het best de melding kan doen, hoe te handelen en dit te bespreken met de ouders en eventueel jeugdige(n).

In sommige situaties kan Veilig Thuis vooronderzoek doen om de urgentie van een casus te bepalen door te starten met informatie verzamelen bij andere instellingen of professionals, voordat of zonder dat de betrokkenen hiervan op de hoogte zijn.

Veilig Thuis werkt met het Triage-instrument Veilig Thuis versie 1.0 om een situatie te beoordelen op direct gevaar, op ernst van de onveiligheid en de complexiteit van de problematiek. Veilig Thuis stelt, in samenwerking met andere betrokken professionals (al of niet in een MDA++) en indien mogelijk de ouders, een veiligheids-, hulpverlenings- en herstelplan op. In de meldcode is een rol voor casusregie bij Veilig Thuis belegd, met name in eerste instantie en bij ernstige en structurele vormen van kindermishandeling).

De wettelijk taken van Veilig Thuis zijn:

  • advies geven aan professionals en omstanders;
  • meldingen in ontvangst nemen;
  • onderzoek doen of er daadwerkelijk sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling;
  • zo nodig vervolgstappen in gang zetten in de vorm van overdragen naar vrijwillige hulp, een MDA++, Raad voor de Kinderbescherming informeren en/of aangifte doen bij de politie;
  • een terugkoppeling geven aan de melder.

Raad voor de Kinderbescherming

Het gedwongen kader komt pas in beeld wanneer er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling (en veiligheid) van de jeugdige en de ouders niet bereid of in staat zijn deze bedreiging met hulp op vrijwillige basis af te wenden. Veilig Thuis, de gemeente of de instelling die door de gemeente hiervoor is gecertificeerd, doet dan een verzoek tot onderzoek aan de Raad voor Kinderbescherming. De Raad onderzoekt of een maatregel zoals een (voorlopige) ondertoezichtstelling ((V)OTS), al of niet met een uithuisplaatsing noodzakelijk is. Als dit het geval is wordt hierom bij de kinderrechter verzocht. In ernstige en acute situaties waarin ouders de zorg niet kunnen of willen bieden die noodzakelijk is om de acute bedreiging van de ontwikkeling weg te nemen, moet een verzoek tot direct onderzoek of voorlopige maatregel bij de Raad voor de Kinderbescherming overwogen worden. Bij twijfel kan de Raad altijd voor advies of consult worden benaderd. Alle casussen bij de Raad voor de Kinderbescherming worden geregistreerd in de Verwijsindex.

Zie ook de Richtlijn Crisisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming en Richtlijn Uithuisplaatsing voor jeugdhulp en jeugdbescherming.

Beschermtafel

Een ‘Beschermingstafel’, ‘Beschermtafel’ of het ‘Beschermoverleg’ kan bijeen worden geroepen door een betrokken hulpverlener/jeugdprofessional wanneer de gezinssituatie:

  • voor de jeugdige onveilig is en/of;
  • de vrijwillige hulpverlening niet toereikend blijkt en/of;
  • er een kinderbeschermingsmaatregel wordt overwogen.

Dit wordt altijd met de ouders vooraf besproken.

Aan tafel zitten:

  • de ouder(s) en de jongere(n) (indien twaalf jaar of ouder);
  • de hulpverlener of jeugdprofessional die het verzoek heeft ingediend;
  • een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming;
  • een medewerker van het CJG, het wijkteam of de jeugdbescherming;
  • een voorzitter en secretaris.

Zie ook: Advies Intensieve vrijwillige hulp

Overleg met de politie en justitie

Ook in contacten met politie of justitie bewaart de professional het beroepsgeheim.

Het beroepsgeheim kan doorbroken worden als er sprake is van:

  • toestemming van de cliënt;
  • een wettelijke plicht tot spreken (o.b.v. de Wet op de lijkbezorging en de Wet publieke gezondheid);
  • een conflict van plichten: alleen met het vrijgeven van informatie aan politie of justitie kan ernstige schade voor de cliënt of anderen worden voorkomen. Hiervan kan sprake zijn bij een ernstig misdrijf of een mogelijk strafbaar feit, binnen of buiten de hulpverlening, zoals:
    • – seksueel misbruik;
    • – geweld;
    • – wapenbezit;
    • – ernstige vormen van lichamelijke kindermishandeling of lichamelijke verwaarlozing;
    • – eergerelateerd geweld;
    • – vrouwelijke genitale verminking.

Bij een vermoeden van (strafbare) kindermishandeling kunnen Veilig Thuis en de Raad voor de Kinderbescherming, in afstemming met politie en justitie, taxatiegesprekken uitvoeren om de signalen die mogelijk zouden kunnen wijzen op (strafbare) kindermishandeling te verhelderen.

Bij twijfel over het doen van aangifte of overleggen met politie of justitie: overleg intern met de aandachtsfunctionaris en/of leidinggevende, vraag advies aan Veilig Thuis en zo mogelijk ook bij de beroepsvereniging. Maak vervolgens een gezamenlijke afweging of aangifte wordt gedaan, besluit wie dit doet (dit kan ook door Veilig Thuis gedaan worden) en/of welke informatie gedeeld wordt en met welk doel.

Afstemming van te ondernemen stappen in relatie tot politie of justitie is ook belangrijk omdat gesprekken van de jeugdprofessional met (minderjarige) slachtoffers en getuige(n) het leveren van bewijs in een strafzaak kunnen belemmeren of beïnvloeden. Dit geldt zowel voor het spreken met de ouders als met de jeugdige, en zowel met als zonder toestemming. Zie ook: Handreiking Praten met kinderen bij mogelijk seksueel misbruik.

Omgekeerd kan de politie aanvullende informatie verstrekken die relevant is voor de jeugdprofessional om een veiligheids- en risicotaxatie te kunnen maken voor het hele gezin.

Veilig Thuis kan tevens aanvullende informatie navragen bij de politie over alle personen die direct betrokken zijn bij een melding.

Verwijs slachtoffers van seksueel misbruik (zowel binnen als buiten het gezin) naar een Centrum voor Seksueel Geweld (bij (vermoeden van) verkrachting: zo snel mogelijk en niet douchen).

Een andere rol van de politie kan zijn om te assisteren of aanwezig te zijn bij een huisbezoek of een gesprek en de fysieke veiligheid van jeugdigen en de jeugdprofessional te bewaken.

Wijs ouders op de mogelijkheid om aangifte te doen of op het bestaan van het Tijdelijk Huisverbod. Dit is een bestuursrechtelijke maatregel die de politie, onder verantwoordelijkheid van de burgemeester, kan opleggen aan een pleger van huiselijk geweld (waaronder ook kindermishandeling).

Tevens zijn er zogenaamde Veiligheidshuizen waarin politie, justitie, welzijn en zorg samenwerken rondom casuïstiek waarin de diverse domeinen een rol spelen. In de meeste Veiligheidshuizen maken huiselijk geweldsincidenten (waaronder kindermishandeling) een belangrijk deel uit van de casuïstiek. De jeugdprofessional kan overleggen met het Veiligheidshuis en/of zelf benaderd worden voor overleg over een casus. Ook hiervoor geldt dat de professional het beroepsgeheim bewaart ‘tenzij’.

Verschil tussen een Veiligheidshuis en MDA++ (zie paragraaf Stap 5. Beslis: helpen, hulp en/of melden) is dat een MDA++ gespecialiseerd is in de aanpak van kindermishandeling (acuut, ernstig en structurele onveiligheid) en samen met het gezin – en waar mogelijk het sociale netwerk – werkt aan duurzame veiligheid. In het Veiligheidshuis wordt multidisciplinair casusoverleg gevoerd op basis van incidenten en recidive plegers; voor hulp wordt vervolgens verwezen.

Zie ook:

Stap 3: Praat met ouder(s) en jeugdigen
Stap 1: De situatie in kaart brengen (exploratiefase)
Reageer!