Uithuisplaatsing en terugplaatsing

3. Beslissen over uithuisplaatsing en terugplaatsing

Beslissen over terugplaatsing

Kinderen hebben het recht om op te groeien bij hun ouders (IVRK, art. 18, 9,7, 5). De jeugdprofessional moet zich daarom inspannen om terugplaatsing mogelijk te maken. Gedurende de uithuisplaatsing van een kind onderzoekt de jeugdprofessional regelmatig de voortgang van de hulp aan de ouders en het verloop van de uithuisplaatsing. Hiermee onderzoekt hij of en wanneer het kind terug naar huis kan. Voor ouders en kind moet helder zijn wat de voorwaarden voor terugplaatsing zijn, hoe het proces verloopt en wie wanneer besluiten neemt. Resultaten van de gesprekken worden vastgelegd in het dossier.

Er is weinig wetenschappelijk onderzoek gedaan naar terugplaatsing van een kind naar huis. Wat we wel weten is dat:

  • naar schatting in meer dan de helft van de gevallen kinderen na terugplaatsing opnieuw uit huis geplaatst worden;

  • langdurende onzekerheid over terugplaatsing van een kind schadelijk is voor de ontwikkeling van het kind.

… Meer

Deze constateringen vragen om een zeer zorgvuldige afweging over een eventuele terugplaatsing. Om dat te doen, is een regelmatige evaluatie van de uithuisplaatsing essentieel. Art. 25 IVRK geeft het kind (en zijn ouders) het recht op een regelmatige evaluatie van de behandeling en van de noodzaak van de uithuisplaatsing. Dit zou plaatsingen waarin onduidelijk is wanneer vervolgbeslissingen genomen zullen worden, niet mogelijk moeten maken.

Bij de beoordeling van een terugplaatsing moet de jeugdprofessional dus nagaan of er (1) verbetering zichtbaar is in de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind, en (2) of er een opvoedingssituatie is te creëren die goed genoeg is voor het kind. Zie voor ‘goed genoeg opvoederschap’ de richtlijn Gezinnen met meervoudige en complexe problemen. De professional moet alles in het werk stellen om hierbij de juiste hulp voor ouders en kind te organiseren. Voor informatie over ontwikkelingsbehoeften en opvoedingscapaciteiten verwijzen we naar Beslissen over uithuisplaatsing.

Ook moet de jeugdprofessional met ouders en kind in gesprek gaan over de overwegingen en gedachten die tot de uithuisplaatsing hebben geleid en de kwaliteit van de eerdere hulpverlening. Conclusies, kernbeslissingen en de onderbouwing daarvan worden schriftelijk vastgelegd, zodat deze op een later tijdstip door betrokkenen (gezin, collega’s en andere hulpverleners, kinderrechter) kunnen worden ingezien en helder is waarom bepaalde beslissingen zijn genomen. Daarnaast is het belangrijk dat de jeugdprofessional alles mondeling toelicht en nagaat of ouders en kind het hebben begrepen. Om te beslissen of terugplaatsing mogelijk is, wordt eerst de verklarende analyse nagelopen en geactualiseerd. Daarna stelt de jeugdprofessional zich de volgende drie kernvragen en beoordeelt deze in onderlinge samenhang.

Afweging 1: Doe onderzoek en maak daarbij een duidelijk onderscheid of de situatie onveilig is of ongewenst om tot de conclusie te komen of de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind voldoende zijn hersteld?

Luidt het antwoord op deze afweging nee, ga dan door naar afweging 2.

Afweging 2: Is de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van het kind met de huidige hulp en het huidige type plaatsing binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen?

Luidt het antwoord op deze afweging nee, ga dan door naar afweging 3.

Afweging 3: Is de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en ontwikkelingsbehoeften van het kind met andere of aanvullende hulp of een ander type plaatsing binnen een aanvaardbare termijn voldoende te herstellen?

Luidt het antwoord op deze afweging nee, dan is een verlengde uithuisplaatsing nodig (al dan niet met een aanvraag voor een verderstrekkende maatregel bij de kinderrechter indien sprake is van een uithuisplaatsing in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel).

De jeugdprofessional moet in kaart brengen of ouders en kind bereid zijn hulp te aanvaarden bij de terugkeer van hun kind naar huis, in hoeverre het sociale netwerk hulp kan bieden en welke mogelijkheden er zijn voor professionele hulp. Het doel hiervan is om voor stabiliteit te zorgen in de thuissituatie.

Bij het nemen van beslissingen over terugplaatsing staat het principe van ‘First, do no harm’ bij jeugdprofessionals voorop. Dat wil zeggen dat zij proberen in te schatten hoe groot de kans is op (verdere) schade als gevolg van de uithuisplaatsing dan wel terugplaatsing. In bepaalde situaties is het beter de uithuisplaatsing te beëindigen dan met een verlenging mogelijk meer kwaad dan goed te doen. Soms is de thuissituatie verre van ideaal maar niet zo schadelijk als een uithuisplaatsing voor een kind. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als er geen stabiele verblijfplaats gevonden kan worden en een kind naar verwachting keer op keer overgeplaatst gaat worden.

Perspectiefbesluit

Een afwegingskader ‘beslissen over terugplaatsing’
Een afweging over terugplaatsing van het kind naar de ouders is een weging die op maat, en met alle betrokkenen samen, gemaakt moet worden. Het is belangrijk om aan alle betrokkenen van tevoren heel duidelijk te maken naar welke criteria gekeken wordt voor het besluit tot terugplaatsing en wie hierover adviseert en meedenkt. Zo is de manier waarop de beslissing tot stand komt duidelijk en zo voorspelbaar mogelijk. Ouders, kinderen en jongeren moeten duidelijke uitleg krijgen over hun rechten, mogelijkheden en verantwoordelijkheden. De jeugdprofessionals checkt regelmatig of iedereen deze uitleg begrijpt. Zo is de manier waarop de beslissing tot stand komt duidelijk en zo voorspelbaar mogelijk.

Besluiten over terugplaatsing na een uithuisplaatsing zijn gewichtig, ingewikkeld en bepalend voor de toekomst van ouders en kinderen. De wens het kind te beschermen tegen mogelijke onveiligheid thuis staat op gespannen voet met de wens om mogelijke schade als gevolg van een uithuisplaatsing te voorkomen en om ouders maximaal kansen te geven hun eigen kind op te voeden. In de praktijk blijkt dat verschillende factoren van invloed zijn op het besluit om een kind of jongere al dan niet terug te plaatsen. Geen enkele factor is doorslaggevend, het gaat altijd om een combinatie van factoren.

Een besluit tot terugplaatsing nemen jeugdprofessionals nooit alleen. Het komt in dialoog, vanuit een meervoudig perspectief, tot stand. Jeugdprofessionals maken deze afweging samen met het kind, de ouders en het netwerk. Ook moet er een gekwalificeerde gedragswetenschapper bij betrokken worden. Beslissingen over terugkeer naar huis, en daaraan voorafgaand de uitbreiding van contact, vragen namelijk om sterke analytische vaardigheden. Elke situatie is uniek en besluitvorming vraagt maatwerk. Jeugdprofessionals verzamelen daarom informatie over de ontwikkelingsbehoeften van het kind (rekening houdend met zijn/haar fysieke, cognitieve en sociaal-emotionele ontwikkelingsniveau), de opvoedingscapaciteiten van de ouders en andere relevante gezins- en omgevingsfactoren. Zij analyseren op grond hiervan de situatie in het gezin.

Bij de beoordeling van bovenstaande vragen speelt ook het beëindigen van de onzekerheid over de opvoedplek een rol en dient de jeugdprofessional na te gaan of er (1) verbetering zichtbaar is in de balans tussen de opvoedingscapaciteiten van de ouders en de ontwikkelingsbehoeften van het kind, en (2) of er een opvoedingssituatie is te creëren die goed genoeg is voor het kind. De professional moet alles in het werk stellen om hierbij de juiste hulp te organiseren voor ouders en kind. Als het perspectief van opgroeien niet meer bij de ouder(s) ligt, heeft dit grote gevolgen voor de ouders en het kind. De hulpverlening aan de ouders zal zich niet meer richten op terugplaatsing, maar op het invullen van de rol van ouder op afstand. De hulpverlening aan het kind richt zich op een toekomst ergens anders dan bij de ouders, bijvoorbeeld in een pleeggezin.

Soms is terugkeer van het kind naar huis niet mogelijk, en ligt het perspectief van opgroeien niet meer bij de ouder(s). Ook als ouders niet meer de dagelijkse opvoeders zijn, blijven zij altijd de ouder. De hulpverlening zal zich in dat geval niet meer richten op een terugkeer naar huis, maar op het vormgeven en stimuleren van een gedeeld opvoederschap, en het samenwerken tussen ouders en pleeg/gezinshuisouders of andere opvoeders. 

Specifiek voor uithuisplaatsing in het gedwongen kader geldt het volgende. In de uitspraak ‘machtiging uithuisplaatsing’ geeft de kinderrechter bij de gecertificeerde instelling aan voor welke termijn er een machtiging wordt afgegeven. Indien de jeugdprofessional het voornemen heeft om de uithuisplaatsing eerder te beëindigen dan de termijn waarvoor de machtiging is verleend, legt de jeugdprofessional dit voor aan de Raad voor de Kinderbescherming. De aanleiding, motivatie en reactie van de Raad voor de Kinderbescherming worden in het dossier vastgelegd. Indien de jeugdprofessionaluithuisplaatsing langer wil laten voortduren dan de termijn waarvoor de machtiging is afgegeven, moet de instelling de rechtbank verzoeken om verlenging van de machtiging uithuisplaatsing.  

Afwegingskader
Om op basis van bovenstaande drie afwegingen een juiste beslissing te kunnen nemen, helpt het wanneer de jeugdprofessional samen met ouders en eventueel andere betrokkenen al een gedeelde verklarende analyse heeft gemaakt met daarin heldere doelen en criteria voor terugplaatsing. Dit helpt ook om de volgende tien factoren goed in kaart te brengen, waarbij diverse vragen gesteld kunnen worden. Het in kaart brengen van de factoren uit het afwegingskader kan al starten tijdens de uithuisplaatsing.

  • De aanleiding (of reden) van de uithuisplaatsing

    • Is er sprake van een aanleiding met een chronisch karakter (bijvoorbeeld: er speelde al langere tijd verwaarlozing?)
    • In hoeverre is er sprake van problemen bij ouders, om welke problemen gaat het, hoe ernstig zijn deze en in welke mate zijn deze van invloed op ‘goed genoeg ouderschap’ van de ouders?
    • Is er sprake van forse kindproblematiek waardoor de situatie voor de ouders onhoudbaar werd?
    • In hoeverre is de aanleiding voor de uithuisplaatsing nog steeds actueel?
  • Evaluatie van de geboden hulp

    • Hebben ouders en kind gedurende de uithuisplaatsing voldoende en passende professionele hulp ontvangen om terugplaatsing mogelijk te maken? Is deze hulp gezocht op basis van een verklarende analyse die door de jeugdprofessional, kind en ouders wordt gedeeld?
    • Hebben ouders en kind gedurende de uithuisplaatsing actief gewerkt aan de gestelde doelen?
    • Wat is het resultaat van de hulp? Zijn de doelen met betrekking tot ouders en kind bereikt?
    • Zijn de doelen met betrekking tot ouders en kind wel haalbaar?
    • Is de huidige hulp en het huidige type plaatsing geschikt om de gestelde doelen te bereiken?
    • Is de onveiligheid voldoende weggenomen doordat de ouders de bron van de onveiligheid hebben aangepakt en/of zij hun pedagogische vaardigheden hebben vergroot?
  • Het effect van de uithuisplaatsing

    • Wat is de invloed van de uithuisplaatsing op het kind (zowel positief als negatief)?
    • In hoeverre heeft de uithuisplaatsing de balans tussen draagkracht en draaglast van ouders verbeterd, en in hoeverre zou een terugplaatsing deze weer kunnen verslechteren?
  • Wat is het ontwikkelingsperspectief van het kind als het weer bij de ouders gaat wonen?
    Denk aan het volgende:

    • gezondheid;
    • cognitieve ontwikkeling;
    • emotionele ontwikkeling en gedrag;
    • identiteitsontwikkeling;
    • gezins- en sociale relaties;
    • sociale presentatie;
    • zelfredzaamheid.
  • Wat is het ontwikkelingsperspectief van het kind als het uit huis geplaatst blijft?
    Denk aan het volgende:

    • gezondheid;
    • cognitieve ontwikkeling;
    • emotionele ontwikkeling;
    • identiteitsontwikkeling;
    • gezins- en sociale relaties;
    • sociale presentatie;
    • zelfredzaamheid.
  • De relatie tussen ouders en kind

    • Hoe is de kwaliteit van het contact?
    • Hoe frequent is er contact (haalbaar)?
    • Hoe ervaren ouders en kind het contact of de bezoekmomenten?
    • Vindt het contactmoment zelfstandig plaats of onder begeleiding?
  • De relatie tussen het kind en de verzorgers: pleegouders of gezinshuisouders

    • Hoe is de kwaliteit van het contact tussen het kind en de verzorgers (pleegouders of gezinshuisouders)?
    • Willen het kind en de verzorgers contact met elkaar onderhouden na een terug- of overplaatsing?
  • De vraag en verwachting van ouders en kind

    • Zijn ouders klaar en gemotiveerd voor een terugplaatsing?
    • Wat is de wens van het kind? (zeker bij oudere kinderen relevant)
    • Wat is de wens van de ouders?
  • Kunnen ouders voldoende voorzien in de basale fysieke en emotionele behoeften van het kind?

    • Beschikken zij over opvoedingscapaciteiten waardoor zij voldoende continuïteit, stabiliteit, voorspelbaarheid en opvoedingszekerheid kunnen bieden?
    • Beschikken zij over een vaste woon- en verblijfplek en financiële middelen om het kind bestaanszekerheid te bieden? Hierbij moet worden opgemerkt dat dakloosheid of armoede nooit de enige reden mogen zijn om een kind uit huis te plaatsen.
    • Krijgen de ouders hierbij steun uit hun (sociale) netwerk?
  • Welke beschermende en risicofactoren beïnvloeden de terugplaatsing?

    • Is er een ondersteunend sociaal netwerk voor ouders en kind?
    • Is er passende extra hulp die ingezet kan worden om de kans op succes bij een terugplaatsing te vergroten?
    • Zijn er risico’s op onveiligheid voor de eventuele broers of zussen van het kind bij een terugplaatsing?

… Meer

Tot slot wijst de werkgroep erop dat overplaatsing opnieuw een ingrijpende verandering betekent voor het kind. Om dreigende schade te voorkomen doet de jeugdprofessional er goed aan op dat moment de terugkeer van het kind naar huis opnieuw te overwegen.

Instrumenten

Voor een succesvolle terugplaatsing is het belangrijk dat samen met het gezin een plan is opgesteld ten behoeve van de terugplaatsing en de periode daarna. De gedeelde verklarende analyse speelt hierbij ook een rol, want aan de hand van deze analyse kunnen jeugdprofessionals samen met het gezin stapsgewijs toewerken naar een besluit over terugkeer en naar een plan van aanpak om het risico op een nieuwe uithuisplaatsing verminderen. Belangrijk daarbij is ook dat jeugdprofessionals goed de kans op herhaling van onveiligheid en andere problemen in het gezin inschatten, zodat het hulpverleningsplan goed afgestemd kan worden op het verminderen van risico’s en voorkomen van escalatie. Om helder te krijgen wat er moet gebeuren om te beslissen over een eventuele terugkeer van het kind naar huis, zijn diverse hulpmiddelen beschikbaar.

Beoordelingsboog
De Beoordelingsboog helpt om systematisch een afweging te kunnen maken, om samen met de ouders doelen op te stellen en om gericht toe te werken naar terugplaatsing. In de Beoordelingsboog zijn twaalf factoren of criteria opgenomen die de pleegzorgbegeleider beoordeelt als hij moet adviseren over het toekomstperspectief van een pleegkind:

  • vraag en verwachting van ouders en pleegkind;

  • aanleiding van de pleegzorgplaatsing;

  • resultaat van de pleegzorghulp;

  • competentie van de ouders;

  • risicofactoren bij ouders en pleegkind;

  • hulpverleningsgeschiedenis;

  • psychosociale omstandigheden;

  • beschermende factoren en belang van het pleegkind;

  • de overall beoordelingen van de situatie door

    • zowel de pleegzorgbegeleider,
    • zijn collega’s uit het pleegzorgteam,
    • als de plaatser.

… Meer

Lees hier meer over de Beoordelingsboog.

Pedagogisch Beslis-Model
Een ander model voor besluitvorming over de vraag wanneer een pleegkind pedagogisch verantwoord kan worden teruggeplaatst bij de ouders, is het Pedagogisch Beslis-Model (PBM). Hierbij krijgen ouders een halfjaar de tijd om zich een andere omgang met het kind eigen te maken (of daarin op weg te zijn). In dit intensief begeleide traject zal duidelijk moeten worden of het kind, zeker na een verblijf van een of meer jaren bij pleegouders, zich emotioneel (weer) gaat richten op de ouders en hun gezag gaat aanvaarden.

De criteria voor terugplaatsing zijn hierbij als volgt geformuleerd.

  • Het kind laat tijdens de wekelijkse bezoeken in toenemende mate een positieve emotionele gerichtheid zien op de ouders, hij aanvaardt leiding en gezag van de ouders.

  • De ouders sluiten, in toenemende mate, aan op het emotionele gedrag van het kind en weten het gedrag van het kind in goede banen te leiden.

  • De interactie tussen kind en ouders verloopt in toenemende mate plezierig en ontspannen. Zowel ouders als kind tonen in toenemende mate emotionele betrokkenheid op elkaar en blijheid in elkaars aanwezigheid. Interactie tussen ouders en kind behoeft tijdens het PBM-traject niet ‘perfect’ te zijn. Wel moet een duidelijk positieve ontwikkeling te zien zijn. Meer informatie is te vinden in de notitie Perspectiefbepaling voor Pleegkinderen.

… Meer

Reunifaction Practice Framework
Het Reunification Practice Framework is een risicotaxatie-instrument dat in Engeland is ontwikkeld en in Vlaanderen is verwerkt tot een methodiek. Op gestructureerde wijze ondersteunt het professionals om over een terugkeer naar huis te beslissen. Het helpt ouders en professionals om te begrijpen wat er moet veranderen, om doelen te stellen, toegang te krijgen tot passende hulp en om de voortgang te beoordelen.

Werkzame elementen
Verschillende factoren beïnvloeden de kwaliteit van de beslissing over het perspectief van het kind. Die betreffen enerzijds het proces van de besluitvorming en anderzijds inhoudelijke overwegingen.

Werkzame proceselementen voor professionals bij de besluitvorming over het perspectief van het kind:

  • Betrek meerdere perspectieven, in elk geval dat van het kind, de ouders en eventuele pleegouders of gezinshuisouders;

  • Zorg voor een goed contact met kind, ouders en pleegouders of gezinshuisouders. Beslissen over het perspectief is een proces dat al start op het moment van uithuisplaatsing.

  • Intensief contact van de ouders met het kind is nodig om zicht te krijgen op de interactie ouder-kind en ouders te begeleiden in de omgang met hun kind;

  • Vraag advies voor het perspectiefbesluit aan de professionals die ook daadwerkelijk bij het gezin, pleeggezin of gezinshuis betrokken zijn, zodat je formatie uit de eerste hand hebt. Zo zijn meerdere perspectieven betrokken en worden eventuele individuele valkuilen ondervangen;

  • Organiseer tegendenken; maak gebruik van inzichten van collega’s en laat je door hen kritisch bevragen op jouw overwegingen.

… Meer

Werkzame inhoudelijke elementen:

  • Laat de gewenste uitkomsten voor het kind leidend zijn;

  • Onderzoek de risico- én de beschermende factoren;

  • Volg de ontwikkeling van het kind gedurende de plaatsing. Zo krijg je goed zicht op wat het kind nodig heeft.

… Meer

De aanvaardbare termijn

Beslissingen over het perspectief waar het kind gaat opgroeien moeten tijdig en zorgvuldig genomen worden, zodat voor het kind en zijn ouders helder is waar het kind zal opgroeien. In de wet wordt gesproken over een aanvaardbare termijn waarbinnen besloten moet worden waar een kind gaat wonen. De vraag is of ‘de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen’ (art. 255b BW).Oftewel: wat is voor dit kind, gelet op diens leeftijd, ontwikkelingsfase, geschiedenis en persoon, de termijn waarbinnen hij duidelijkheid moet krijgen?

Deze aanvaardbare termijn is om een aantal redenen belangrijk:

  • Kinderen, hun ouders maar ook de verzorgers (bijv. pleegouders) hebben duidelijkheid nodig over de plek waar het kind zal opgroeien. Dit geeft hen perspectief en hoop op een terugkeermogelijkheid.

  • Kinderen hebben stabiliteit en continuïteit in de opvoeding nodig om zich te kunnen ontwikkelen.

  • Een beperking in de tijd die een uithuisplaatsing mag duren stimuleert jeugdprofessionals om te werken aan verbetering van de thuissituatie en opvoedvaardigheden van ouders, zodat het kind weer thuis kan wonen. Het brengt jeugdprofessionals ertoe om tijdig passende hulp te organiseren die de kans op terugplaatsing vergroot.

… Meer

Wanneer het einde van de aanvaardbare termijn in zicht komt en er een besluit genomen moet worden over het perspectief van het kind vraagt dit een hernieuwde afweging van jeugdprofessionals in samenspraak met het kind, de ouders en verzorgers: in het licht van de ontwikkelingen moeten zij opnieuw de doelen en het traject bepalen. Bij de aanvaardbare termijn gaat het dus om het bepalen van een moment waarop jeugdprofessionals expliciet kijken naar de vorderingen van de ouders en de draagkracht van het kind om het perspectief vast te stellen. Uit Amerikaans onderzoek blijkt dat terugplaatsing vaker succesvol is als jeugdprofessionals direct na een uithuisplaatsing passende hulp aan ouders inzetten, een herstelplan maken en de voortgang van de hulp monitoren. Binnen anderhalf jaar bleek 47 procent van de uithuisgeplaatste kinderen weer thuis te wonen.

Bepalen van een aanvaardbare termijn
Zoals hierboven is aangeven gaat de aanvaardbare termijn over het moment waarop expliciet gekeken wordt naar de vorderingen van de ouders en de draagkracht van het kind om het perspectief vast te stellen.

Ouders en kind moeten een redelijke termijn krijgen om met intensieve hulp te werken aan de mogelijkheid tot terugplaatsing. Deze hulp dient gericht te zijn op de ouder-kindinteractie, de opvoedingsvaardigheden van de ouders en mogelijke problemen die zij hierbij ondervinden. Het is belangrijk dat ouders en kind voldoende tijd, kwaliteit van zorg en rechtsbescherming krijgen om te realiseren doelen te kunnen bereiken.

In de praktijk is het niet mogelijk om een exacte termijn te noemen waarbinnen de keuze voor het al dan niet terugplaatsen van een kind genomen moet worden. Het bepalen van een ‘aanvaardbare termijn’ voor het nemen van een perspectiefbesluit is maatwerk en voor ieder kind en gezin anders. Jeugdprofessionals hebben hier, samen met kinderen, jongeren, ouders en andere professionals, een zorgvuldige afweging te maken. Het streven moet zijn om de aanvaardbare termijn zo gezamenlijk mogelijk te bepalen, en duidelijkheid te geven over het besluitvormingstraject en de te nemen stappen. Dit kan bijvoorbeeld door een overleg te organiseren met alle betrokkenen.

Bij het bepalen van de aanvaarbare termijn zijn relevante factoren: de leeftijd van het kind (termijn voor een jong kind korter, voor een ouder kind langer), een langdurige instemming van de ouders met de uithuisplaatsing en het type plaatsing. Daarnaast spelen trauma en gehechtheid een belangrijke rol bij het bepalen van een geschikte termijn. Goede diagnostiek gericht op gehechtheid is belangrijk en vergt goed getrainde professionals en betrouwbare meetinstrumenten.

Omdat er geen exacte termijn gegeven kan worden, is het belangrijk om al in een vroeg stadium na te denken over de doelen waar je samen met ouders en kind aan gaat werken en om regelmatig met elkaar te evalueren wat de stand van zaken is. De tien punten uit het afwegingskader zijn hierbij ondersteunend. Binnen zes weken na de uithuisplaatsing moet een plan van aanpak worden opgesteld (Jeugdwet, 2015). Hierin moet ook worden vastgelegd wanneer evaluatie van zowel de uithuisplaatsing als de hulpverlening plaatsvindt.

Perspectiefbesluit
Wanneer geen vooruitgang bij ouders en/of kind te zien is en verandering ook niet verwacht wordt met de inzet van andere interventies, is terugplaatsing niet aan de orde. In dat geval moet dus langdurige uithuisplaatsing (al dan niet in combinatie met een verderstrekkende kinderbeschermingsmaatregel) overwogen worden. De jeugdprofessional neemt dan een besluit over de plaats waar het kind (blijvend) zal opgroeien. Dit besluit heet een opvoedbesluit of perspectiefbesluit. Er zijn geen vaste termijnen waarbinnen dit oordeel wordt gegeven.

Bij uithuisplaatsingen in een vrijwillig kader (dus met toestemming van ouders en kind) beslissen ouders, kinderen en verzorgers zo veel mogelijk mee over het perspectiefbesluit. Jeugdprofessionals informeren hen over de afwegingen voor het perspectiefbesluit en leggen het besluit en hun motivatie hiervoor schriftelijk vast. Bij uithuisplaatsingen in het kader van een kinderbeschermingsmaatregel neemt de gecertificeerde instelling het perspectiefbesluit. Jeugdbeschermers betrekken ouders, kinderen en verzorgers zo veel mogelijk bij het nemen van dit besluit. Op zijn minst informeren zij ouders en kinderen over het perspectiefbesluit en leggen zowel het besluit als de motivatie daarvoor schriftelijk vast. Dit besluit is nog altijd een intern besluit van een jeugdbeschermer; het is niet vastgelegd in de wet. In het ‘Plan ter verbetering van de rechtsbescherming in de jeugdbescherming’ draagt Minister Weerwind de gecertificeerde instellingen op uiterlijk in het eerste kwartaal van 2023 hun werkwijze aan te passen en vanaf die tijd een perspectiefbesluit voor te leggen aan de kinderrechter. Een perspectiefbesluit kan de beslissing inhouden om de huidige hulp te beëindigen en andere hulp in te zetten. Ook na een perspectiefbesluit is het vaak nodig en belangrijk om hulp te blijven bieden aan ouders, bijvoorbeeld in het rouwverwerkingsproces en in het vormgeven van een nieuwe rol als ouder.

Blokkaderecht
Pleegouders kunnen beëindiging van de plaatsing van een kind blokkeren door middel van het blokkaderecht wanneer een kind langer dan een jaar bij hen heeft gewoon. Het blokkaderecht geldt alleen bij een vrijwillige plaatsing en bij een voogdijplaatsing. Bij gedwongen plaatsing is de kinderrechter verplicht de verplaatsing te toetsen aan het gezinsleven dat kinderen opbouwen met hun opvoeders (art. 1:265e BW). Geeft de rechter geen toestemming, voor het beëindigen van de pleegzorgplaatsing dan geldt dit besluit voor maximaal zes maanden. In deze tijd moet naar een oplossing gezocht worden. Het blokkaderecht is niet van toepassing op gezinshuizen terwijl hier veelal ook een gezinsleven wordt opgebouwd door het kind en zijn opvoeders.

Gezagsbeëindigende maatregel
Een gezagsbeëindigende maatregel houdt in dat ouders het gezag over hun kind(eren) verliezen. Dit betekent dat zij geen beslissingen meer mogen nemen over hun kind, bijvoorbeeld over schoolkeuze, een medische behandeling of aanvraag van een paspoort. Het kind krijgt dan een voogd, die meestal werkt bij een gecertificeerde instelling.

Uit het recht op een familie- en gezinsleven (EVRM, art. 8) volgt dat alleen ingegrepen wordt met de minst vergaande maatregel. Een gezagsbeeindigende maatregel is immers een vergaande (de zwaarste) maatregel die liefst alleen volgt als dit noodzakelijk is, bijvoorbeeld als ouders het gezag misbruiken, of als er voortdurende conflicten zijn met ouders.

In dat geval onderzoekt de Raad voor de Kinderbescherming of een gezagsbeëindigende maatregel passend is. Als de kinderrechter hiertoe besluit, krijgt meestal de gecertifieerde instelling het gezag en stelt een voogd aan. Maar het kan ook zijn dat een pleegouder voogd wordt. Zo kan degene die het kind opvoed, ook de besluiten over het kind nemen.

Voor ouders is een gezagsbeëindigende maatregel een ingrijpend besluit dat gepaard kan gaan met emoties van rouw, boosheid en onbegrip. Ouders krijgen vanaf 1 januari 2023 gratis bijstand van een gespecialiseerd jeugdrechtadvocaat als de kinderrechter beslist tot beëindiging van hun ouderlijk gezag (Minister breidt kosteloze rechtsbijstand uit | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl). Om ouders te begeleiden na een gezagsbeëindiging is bij Jeugdzorg Nederland de methode Pleegoudervoogdij ontwikkeld.

De relatie ouder-kind vraagt blijvend om aandacht. Vrijwel altijd is hier begeleiding bij nodig, zowel voor de ouders als voor de pleegouders en het kind. De herzieningswerkgroep pleit voor rouw- en verliesbegeleiding aan ouders na uithuisplaatsing. Dit is belangrijk voor het succes van de plaatsing (zie hoofdstuk 4).

Aanbevelingen
Als de beslissing is gevallen
Reageer!