In een onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie naar jongeren die aan suïcide zijn overleden, komt naar voren dat deze jongeren erg worstelden met zichzelf en met grote levensvragen tijdens de adolescentie. Een opeenstapeling van psychische problemen en stressvolle factoren in de omgeving kan voor een neerwaartse spiraal zorgen. De jongeren werden bijvoorbeeld gepest en hadden bovendien te maken met een gespannen thuissituatie. Ze maakten ingrijpende gebeurtenissen mee en konden daar moeilijk mee omgaan.
Suïcidaliteit is complex en heeft nooit slechts één oorzaak. De kans op suïcide wordt beïnvloed door een samenspel van risicofactoren en beschermende factoren. Risicofactoren vergroten de kans op het ontstaan en het in stand houden van suïcidale gevoelens, gedachten en suïcidaal gedrag. Hoe meer risicofactoren er aanwezig zijn, hoe groter de kans op suïcide. Beschermende factoren werken als buffer daartegen. Ze verkleinen de kans op het ontstaan van problemen.
Zoals eerder is uitgelegd, is bij een suïcidepoging de kans op herhaling groot. De belangrijkste risicofactor voor suïcide is dus een suïcidepoging in het verleden. Mensen met psychische problemen maken eerder een einde aan hun leven dan mensen zonder psychische problemen. De aanwezigheid van (meerdere) psychische stoornissen, vooral depressie, vormt dus ook een grote risicofactor. Mensen met een depressie hebben vaak suïcidale gedachten. Toch maken de meeste mensen met een depressie geen einde aan hun leven. De kans dat ze dat doen is echter wel groter dan bij mensen zonder een depressie. Zo vonden Marttunen & Pelkonen (2000) in hun review dat ongeveer 50-75% van de kinderen en adolescenten die een eind aan hun leven hadden gemaakt, een stemmingsstoornis had gehad.
Stressoren, hopeloosheid, impulsiviteit en sociaal isolement spelen een belangrijke rol bij suïcide. De Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag plaatst deze risicofactoren in een model van stress, kwetsbaarheid en entrapment (‘klemzitten’). Het stress-kwetsbaarheidsmodel gaat ervan uit dat suïcidaliteit voortkomt uit factoren die de individuele kwetsbaarheid vergroten of verminderen, in combinatie met stressoren die aanleiding geven tot het actuele gedrag. Suïcidaal gedrag ontstaat dus door een wisselwerking tussen individuele kenmerken (kwetsbaarheid) en omgevingsfactoren (stressoren). Het entrapment-model legt uit hoe kwetsbare individuen onder invloed van stressoren tot suïcidaal gedrag kunnen komen. Suïcidaliteit hangt vaak samen met psychische stoornissen en kan als volgt worden omschreven: “Bij iemand die kwetsbaar is voor het intens en heftig ervaren van gebeurtenissen in termen van ‘vernedering’, ‘verlies’ of ‘afwijzing’, kan verlies van zelfrespect en eigenwaarde optreden. Als dit wordt versterkt door een gebrek aan probleemoplossend vermogen, kan dit leiden tot een toestand van wanhoop en uitzichtloosheid. Er ontstaat een situatie van entrapment (‘in een val opgesloten zitten’). De persoon komt in een situatie waarin hij of zij zelf geen uitweg meer ziet en redding door anderen ook niet mogelijk acht, met suïcidaal gedrag tot gevolg.”
In de Multidisciplinaire Richtlijn Diagnostiek en behandeling van suïcidaal gedrag zijn de kwetsbaarheidsfactoren en stressoren bij jeugdigen in kaart gebracht met behulp van de richtlijn van de American Psychiatric Association en nieuw literatuuronderzoek. Deze factoren worden hieronder opgesomd. Bekijk ook de Leidraad suïcidepreventie bij jongeren (2.2. Risicofactoren en beschermende factoren).
Leeftijd is een belangrijke factor. Suïcide komt minder vaak voor bij jongeren dan bij volwassenen, maar jongeren doen in verhouding wel meer pogingen. Dat geldt vooral voor adolescenten. De adolescentie is een periode waarin er veel ontwikkeling en verandering optreedt. Het is een kwetsbare periode voor het ontstaan van psychische problemen. Onder de vijftien jaar is suïcide zeer zeldzaam, maar het komt wel
Jongeren die lesbisch, homo, bi, nonbinair en/of transgender zijn, krijgen vaker te maken met negatieve reacties, pesten en geweld. De kans op suïcidegedachten en een suïcidepoging is bij deze jongeren groter dan bij heteroseksuele jongeren. Zie voor meer informatie de Factsheet Suïcidaliteit onder LHBT’ers van 113 Zelfmoordpreventie, Movisie en Rijksuniversiteit Groningen.
Ook geslacht is van belang. Het aantal suïcidepogingen met dodelijke afloop ligt bij jongens hoger dan bij meisjes. In 2019 zijn ongeveer twee keer zo veel mannen als vrouwen overleden aan suïcide in Nederland. Daar staat tegenover dat het aantal pogingen bij meisjes vele malen hoger ligt, met name bij meisjes van 15 tot 29 jaar
Daarnaast speelt culturele achtergrond een rol. Sommige meiden met een restrictieve culturele achtergrond vinden geen aansluiting in de vrije Nederlandse samenleving. Zij doen vaker suïcidepogingen dan autochtone jongeren. Jongeren van Nederlandse herkomst plegen echter vaker suïcide.
Gevoelens van eenzaamheid en isolatie vergroten de kans op suïcide.
Jongeren die suïcidaal zijn, hebben ook vaak een laag zelfbeeld. Ze voelen zich wanhopig en zijn vaak introvert. Hun sociaal-emotionele vaardigheden schieten veelal tekort. Daardoor vinden ze het bijvoorbeeld lastig om hun emoties te reguleren na een stressvolle gebeurtenis. Ook een gebrek aan toekomstperspectief en gevoelens van hulpeloosheid vormen een risico.
Daarnaast kan negatief en dwangmatig denken in combinatie met impulsiviteit, roekeloosheid en agressie een rol spelen bij het ontstaan van suïcidaal gedrag.
Een perfectionistische instelling, oftewel zelfkritisch en bezorgd zijn om de verwachtingen die anderen hebben, kan ook de kans op suïcide vergroten
Ook een gebrekkig probleemoplossend vermogen en gebrekkige copingstrategieën vergroten de kans op suïcidaal gedrag
Verder vormen slaapproblemen een belangrijke risicofactor. Uit onderzoek onder jongeren blijkt er een verband te zijn tussen slecht slapen, zelfmoordgedachten en suïcide. Mensen die slecht slapen hebben daarnaast meer kans op psychische problemen zoals depressie, angst, psychose en verslaving. Ook worden mensen die slecht slapen impulsiever en wordt hun probleemoplossend vermogen kleiner.
Chronische pijn verhoogt eveneens het risico op suïcide. Dit heeft waarschijnlijk te maken met een gevoel van hopeloosheid en uitzichtloosheid dat door de langdurige pijn wordt veroorzaakt.
Daarnaast vergroot een onveilige gehechtheid de kans op interpersoonlijke problemen. Daardoor wordt het risico op suïcidaal gedrag groter.
Misbruik van of verslaving aan alcohol en drugs is ook een risicofactor. Intensief gebruik van alcohol en drugs kan gevoelens van angst en depressie versterken op de lange termijn. Daarnaast vermindert het de zelfcontrole. De acute effecten van alcohol kunnen dus de drempel verlagen om een suïcidepoging te ondernemen, omdat het de impulsiviteit versterkt en angstgevoelens vermindert.
Uit buitenlands onderzoek komt naar voren dat ongeveer 90% van de jongeren die een eind aan hun leven hebben gemaakt een of meerdere psychische stoornissen heeft gehad. Suïcidaal gedrag komt vooral voor bij stemmingsstoornissen, angststoornissen, eetstoornissen, verslavingen en persoonlijkheidsstoornissen. Mensen die psychotisch zijn (geweest), lopen ook een groter risico. Comorbiditeit speelt dus een versterkende rol.
De aanwezigheid van depressie en suïcide in de familiegeschiedenis is voor zowel jongeren als voor volwassenen een sterke voorspeller van suïcidaal gedrag. Hierbij speelt imitatie van gedrag een rol, maar ook erfelijkheid.
Mensen met autisme denken vaker aan suïcide dan mensen zonder autisme. Ook hebben zij een grotere kans door zelfmoord te overlijden. Zie voor meer informatie de Factsheet Suïcidaliteit en Autisme van 113 Zelfmoordpreventie in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Autisme. Hulpverleners doen er daarom goed aan om medicamenteuze behandeling zorgvuldig te monitoren en het risico op suïcidaliteit expliciet in de gaten te houden. Let specifiek op een mogelijke plotselinge toename van suïcidegedachten, suïcidegevoelens en suïcidaal gedrag na het starten met de medicatie.
Jongeren die een suïcidepoging doen, hebben vaak ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt. Vaak hebben deze jongeren minder stabiele perioden in het leven gekend dan jongeren die geen suïcidepoging doen, blijkt uit onderzoek. Dezelfde studie vond dat jongeren en adolescenten die een suïcidepoging hadden gedaan het jaar daarvoor een instabiele periode hadden gehad, door bijvoorbeeld een verhuizing of doubleren.
Een acute stressvolle situatie is in twee derde van de gevallen de aanleiding voor de suïcidepoging. Ingrijpende gebeurtenissen, zoals seksueel misbruik, echtscheiding, een veranderende leefsituatie en verwaarlozing, kunnen het risico op suïcide vergroten.
Interpersoonlijke verlieservaringen zijn in onderzoek gevonden bij zo’n 20% van de suïcides. Denk bijvoorbeeld aan het overlijden van familieleden of vrienden, afwijzing door leeftijdsgenoten of een verbroken relatie.
Problemen in de sociale omgeving vergroten ook het risico op suïcide. Denk bijvoorbeeld aan moeilijkheden op school of werk, interpersoonlijke problemen of problemen met het gezag en/of de politie. Door de omgeving aan te passen kan de kans op suïcide dus worden verkleind.
Zowel digitaal als ‘live’ gepest worden vergroot het risico op suïcide.
Een gebrek aan een sociaal netwerk kan het risico op suïcide vergroten. In een onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie onder jongeren die zelfmoord hadden gepleegd, kwam naar voren dat deze jongeren het contact met naasten en de hulpverlening waren kwijtgeraakt.
Een gebrek aan continuïteit in de zorg werd ook genoemd in het onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie. Gebrek aan continuïteit werd veroorzaakt door wachtlijsten en wisselingen van hulpverleners en van instellingen.
Onder jongeren die suïcide plegen is er vaker sprake van een gespannen thuissituatie. Denk bijvoorbeeld aan conflicten in het gezin, psychische problemen bij de ouders, fysieke problemen bij een lid van het gezin en verwaarlozing. Ook kan gebrekkige communicatie in het gezin een rol spelen. Beschikbaarheid van medicijnen en drugs in het gezin of in de omgeving kan ook het risico verhogen. Bijna 10% van de jongeren en volwassenen tot 30 jaar die in 2018 suïcide heeft gepleegd, deed dat middels (een combinatie van) alcohol, medicijnen en/of drugs.
Kinderen en jongeren zijn gevoeliger voor imitatie van gedrag dan volwassenen. Als er in de omgeving sprake is van suïcide, kan dat de kans op suïcide bij de jeugdige vergroten. Ook gedetailleerde berichtgeving en discussies op internet en sociale media kunnen de kans op suïcidale neigingen vergroten. Er is nog weinig wetenschappelijk bekend over de invloed van sociale media op suïcidaal gedrag. Het is echter zeer waarschijnlijk dat er imitatie via sociale media plaatsvindt. Mérelle et al. (2019) vonden in hun onderzoek bijvoorbeeld dat op het sociale media-account van een aantal meisjes depressieve quotes en foto’s van zelfbeschadiging waren gedeeld met vriendengroepen. Een aantal van de meiden die aan suïcide waren overleden en ook een eetstoornis hadden gehad, had deelgenomen aan pro-anacommunities en pro-zelfbeschadigingsgroepen. Voor meer informatie over sociale media en stemming, zie ook Welke factoren zijn er?
Sociaal-economische status (SES) speelt een belangrijke rol. Binnen lage sociaal-economische klassen komt suïcide vaker voor en is deze ook vaker succesvol. Armoede, opgroeien in een achterstandswijk, deprivatie en sociaal buiten de boot vallen zijn risicofactoren voor suïcide.
Gebrek aan woonperspectief en schulden kunnen de kans op suïcide eveneens vergroten.
Daarnaast lopen mensen die een langere periode werkloos zijn een groter risico op suïcide. Hoe langer de periode van werkloosheid, hoe groter het risico. Voor jongeren is een langere tijd niet naar school gaan een risicofactor. Waarschijnlijk komt dat onder andere door het gebrek aan structuur.
Het niet kunnen vinden van passende zorg lijkt ook een risicofactor te zijn. Tijdens een onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie werden ouders geïnterviewd die hun kind hadden verloren aan suïcide. Zij uitten hun kritiek op het systeem van de zorg. Jongeren met complexe problematiek belandden vaak in een vicieuze cirkel van aanmelding, wachtlijsten, diagnostiek, afwijzingen en verwijzing. Dit kan gevoelens van wanhoop en uitzichtloosheid versterken.
Mogelijk lopen jongeren die uit huis worden geplaatst en op een gesloten afdeling terecht komen een groter risico suïcidaal te worden. Er is uit onderzoek hierover nog weinig bekend. Toch is het aan te raden extra alert te zijn bij jongeren die uit huis worden geplaatst en op een gesloten afdeling terecht komen, aangezien ze contact met hun naasten en hun vertrouwde omgeving kwijtraken. Bij een aantal jongeren in het onderzoek van 113 Zelfmoordpreventie was er voorafgaand aan de suïcide sprake van een mogelijke of daadwerkelijke uithuisplaatsing, wat angst en spanning opriep. Casiano et al. (2013) concludeerden in hun review dat de kans op suïcide bij jongeren die in een justitiële jeugdinrichting zitten drie tot achttien keer hoger is dan bij jongeren in de algemene bevolking.
Psychiatrie en complexe problemen komen vaak voor bij deze doelgroep, wat de kwetsbaarheid voor suïcide vergroot. Maar waarschijnlijk spelen meer factoren een rol in de gesloten jeugdzorg. Zo kwam in inspectieonderzoek onder andere naar voren dat er sprake was van wachtlijsten voor een aantal vormen van behandeling tijdens het verblijf van jeugdigen in de gesloten jeugdzorg. Hierdoor krijgen sommige jeugdigen niet op tijd de juiste hulp. Daarnaast werden ouders en naasten nog onvoldoende betrokken bij de geboden hulp. De gesloten jeugdzorg hanteerde een standaard werkwijze en een vaste structuur bij de inzet van vrijheidsbeperkende maatregelen. Het is van belang om beter aan te sluiten bij de behoeften, het belang en mogelijkheden van de jeugdige en zijn ouders en naasten.
Beschermende factoren verkleinen de kans op suïcide. Uit onderzoek bij volwassenen komen verschillende factoren naar voren die de kans op suïcide kunnen verkleinen. Het is aannemelijk dat dezelfde factoren ook voor jeugdigen van belang zijn. Het gaat om sociale steun en verbondenheid met de familie, een eventuele partner en het bredere sociale netwerk. Denk bijvoorbeeld aan vrienden, kennissen, klasgenoten, buren, collega’s, enzovoort. Het gevoel verantwoordelijk te zijn voor familieleden beschermt tegen suïcidaal gedrag. Ook verbondenheid en een goede therapeutische relatie met een professional of mantelzorger beschermt tegen suïcidaal gedrag. Uit onderzoek bij mensen die een suïcidepoging hebben gedaan waarin gevraagd werd hoe een herhaalde poging kon worden voorkomen, bleek dat het hebben van persoonlijke relaties de belangrijkste reden om te leven is.
Bij mensen die goed met problemen kunnen omgaan, is de kans op suïcide kleiner. Nuttige copingvaardigheden zijn bijvoorbeeld sociale steun zoeken en cognitieve herstructurering. Ook controle hebben over gedrag en emoties kunnen reguleren werken beschermend.