Voor deze richtlijn, het thema seksualiteit en het handelen van de jeugdprofessional gelden de volgende algemene wetten als uitgangspunt.
Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) is van toepassing op personen jonger dan achttien jaar. Het verdrag stelt onder andere dat de jeugdige beschermd moet worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, met inbegrip van seksueel misbruik, seksuele uitbuiting en lichamelijke en geestelijke verwaarlozing (Art. 19 IVRK). De overheid moet zorgdragen voor wet- en regelgeving om jeugdigen te beschermen tegen seksueel misbruik en seksuele exploitatie (Art. 34 IVRK).
De rechten en plichten uit het verdrag moeten in onderlinge samenhang worden gezien en begrepen als een concretisering van het belang van de jeugdige. Het belang van de jeugdige (Art. 3 lid 1 IVRK) staat centraal en houdt in dat bij iedere beslissing die een kind of jongere raakt het belang van de jeugdige de eerste overweging moet zijn.
Samengevat zijn de kinderrechten die betrekking kunnen hebben op seksualiteit en seksueel gedrag:
In het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) is onder andere opgenomen dat iedereen, ongeacht achtergrond of problematiek, recht heeft op een gezonde en veilige seksuele ontwikkeling als onderdeel van de algehele ontwikkeling. Deze rechten sluiten aan bij de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM). De belangrijkste seksuele en reproductieve rechten van het individu zijn:
Het verantwoord naleven van deze rechten impliceert dat iedereen de rechten van de ander respecteert.
In de Jeugdwet (2015) zijn de wettelijke taken voor gemeenten op het gebied van jeugdhulp en jeugdbescherming vastgelegd. In de Jeugdwet staan ook verplichtingen voor aanbieders van jeugdhulp en voor jeugdhulpverleners, zoals de geheimhoudingsplicht, dossierplicht en meldrechten. Naast de Jeugdwet geldt de WGBO voor jeugdhulpverleners die op de gezondheid gerichte diensten verrichten, zoals behandeling, begeleiding en diagnostiek. De bepalingen in hoofdstuk 7 van de Jeugdwet zijn bijna identiek aan de WGBO.
De Wet Verplichte Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (2013) (zie ook de Richtlijn Kindermishandeling voor jeugdhulp en jeugdbescherming) verplicht alle professionals die met ouders en/of jeugdigen werken om een meldcode over huiselijk geweld en kindermishandeling vast te stellen en het gebruik daarvan te bevorderen. Een meldcode is een vijfstappenplan waarin staat wat een professional moet doen bij een vermoeden van huiselijk geweld (waaronder partnergeweld) of kindermishandeling. De wet schrijft voor dat een Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling minimaal de volgende onderdelen moet bevatten:
Per 2019 is de wet verbeterd door uitbreiding met een afwegingskader in de stappen 4 en 5. Het is nu de professionele norm om een melding te doen bij Veilig Thuis als er vermoedens zijn van ernstig huiselijk geweld of ernstige kindermishandeling (en bijvoorbeeld seksueel misbruik); dat wil zeggen wanneer vermoedens bestaan van acute of structurele onveiligheid.
Om te bepalen of daar sprake van is, dient het Afwegingskader in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2018) te worden gehanteerd en moet de afweging om geen melding te doen zorgvuldig worden onderbouwd. Zie: Het afwegingskader in de meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling (pdf). Zie ook de handreiking Participatie van kinderen in de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling.
De Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) bevat regels voor de kwaliteit van de zorgverlening en beschermt cliënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig handelen door zorgverleners. Zorgverleners uit bepaalde beroepsgroepen kunnen zich in het BIG-register laten registreren als zij voldoen aan de wettelijke opleidingseisen die voor hun beroep gelden. Met een BIG-registratie mogen zij hun beroepstitel gebruiken en vallen zij onder het tuchtrecht.
De Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO, Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek) is van toepassing op geneeskundige handelingen die rechtstreeks betrekking hebben op personen (patiënten) en die ertoe strekken hen van een ziekte te genezen, hen voor het ontstaan van een ziekte te behoeden, hun gezondheidstoestand te beoordelen of hen verloskundige bijstand te verlenen (Art. 7:446 BW). Hieronder vallen ook aanpalende handelingen, zoals het verplegen en verzorgen van personen in het kader van een geneeskundige behandeling.
De patiënt heeft een aantal rechten waar de hulpverlener aan tegemoet moet komen, zoals de informatieplicht, toestemmingsvereiste voor onderzoek en behandeling, dossierplicht en geheimhoudingsplicht. De bepalingen in de WGBO zijn vrijwel identiek aan die in de Jeugdwet. Wanneer de jeugdprofessional zorg levert in de zin van geneeskundige behandeling, is naast de Jeugdwet ook de WGBO van toepassing. Zie ook onder Jeugdwet.
In de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) – de opvolger van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) – is een aantal algemene plichten opgenomen over het zorgvuldig omgaan met gegevens die over personen worden verwerkt (van het verzamelen en bewaren van gegevens tot het vernietigen van gegevens). De verplichtingen rondom beheer en instandhouding van de persoonsgegevens liggen bij de verantwoordelijke (doorgaans het management of bestuur van een organisatie). Organisaties moeten kunnen aantonen dat zij voldoen aan de AVG.
Zie voor meer informatie over het Wetboek van Strafrecht (WvSr) de paragraaf Seksualiteit in het strafrecht.