Jeugdigen hebben na een scheiding gemiddeld matige problemen, blijkt uit nationaal en internationaal onderzoek. Vergeleken met jeugdigen uit intacte gezinnen hebben jeugdigen die een scheiding meemaken tweemaal zoveel problemen. Natuurlijk hebben jeugdigen uit intacte gezinnen met veel ruzie ook veel problemen. Onderzoek naar jeugdigen met één of meer problemen laat zien dat deze jeugdigen vaak gescheiden ouders hebben. De ouderlijke scheiding is dan ten minste één van de risicofactoren.
Er wordt nog wel eens gedacht dat de gevolgen van een scheiding voor jeugdigen langzamerhand minder negatief worden omdat scheidingen steeds meer zijn geaccepteerd. Echter, voor de meeste jeugdigen die een scheiding meemaken, is de situatie sinds de wetswijziging van 2009 (Voortgezet ouderschap na scheiding) niet verbeterd, maar eerder verslechterd. En recent onderzoek laat zien dat de problemen als gevolg van een scheiding de afgelopen tien jaar in ernst zijn toegenomen. Het ingewikkelde hierbij is dat de problemen bij jeugdigen vanaf de buitenkant niet altijd zichtbaar zijn.
De belangrijkste gevolgen van een scheiding voor kinderen en jongeren zijn op korte termijn:
Bij twintig procent van de jeugdigen die een scheiding meemaken, blijven de problemen voortduren. Bij ongeveer tachtig procent van de jeugdigen gaat het na zo’n twee jaar weer goed.
Op lange termijn zijn de belangrijkste gevolgen van een ouderlijke scheiding:
Mogelijke gevolgen van een scheiding kunnen verschillen per leeftijdsfase. De ernst van de problemen na een scheiding is niet afhankelijk van leeftijd, maar de manier waarop kinderen en jongeren op een ouderlijke scheiding reageren verschilt wel per leeftijdsfase. Het is van belang om gedrag behorende bij de normale ontwikkeling in een bepaalde leeftijdsfase niet te verwarren met scheidinggerelateerd gedrag. In gesprek met ouders is het van belang om duidelijk uit te leggen welke ontwikkelingstaken bij een bepaalde leeftijdsfase horen. Voor onderstaande beschrijving per leeftijdscategorie is o.a. gebruik gemaakt van Kind en Echtscheiding.
Baby’s en dreumesen (0-2 jaar) hebben met name behoefte aan fysieke en emotionele veiligheid en vaste ritmes. Stress, spanning en onveiligheid hebben zowel op korte termijn gevolgen (huilen, slaap- en eetproblemen), maar ook op lange termijn (in de vorm van hechtingsproblemen). Vanaf ongeveer het eerste levensjaar kunnen kinderen tijdelijk wat meer eenkennig zijn en moet het vertrouwen zich nog ontwikkelen dat de ouder ook weer terugkomt wanneer deze weggaat. Beschermende factoren zijn een goede onderlinge afstemming van de ouders over de dagelijkse zorg, de opvoeding en rituelen, plus voldoende emotionele beschikbaarheid en sensitiviteit van ouders.
Peuters (2-4 jaar) hebben naast geruststelling en veiligheid ook behoefte aan leiding en grenzen, onder meer in de vorm van opvoedingsrituelen. Zij maken zich langzaam los van de symbiose met de ouders en worden door exploratief spel wat autonomer. De worsteling van de ouders hiermee, bijvoorbeeld in de vorm van ambivalente gevoelens en angst het kind te verliezen, kan dit proces hinderen. Het is normaal dat peuters in hun ontwikkeling een periode doormaken waarin zij meer eenkennig, emotioneler of angstiger zijn dan voorheen. Daarnaast kunnen zij een periode van regressie laten zien, waarbij zij terugvallen in gedrag of gevoel van een eerdere periode. Het helpt als ouders onderling afstemmen hoeveel structuur ze bieden en welke regels ze hanteren. Als ‘lastig’ gedrag van peuters, dat o.a. het gevolg van magische angst kan zijn en onderdeel is van de normale ontwikkeling, voor ouders in scheiding een strijd wordt, vergroot dat de kans op problemen. Verder kunnen jonge kinderen last krijgen van nachtmerries en angst voor verlating. Deze angsten zijn normaal maar kunnen versterkt worden door problemen tussen ouders na een scheiding.
Kleuters en jonge basisschoolkinderen (4-8 jaar) ontwikkelen onder meer hun sociale vaardigheid en zelfredzaamheid. Ook vindt de ontwikkeling van het geweten en het moreel besef plaats, en is er toenemend begrip voor en naleving van regels. Mogelijke problemen na een scheiding, zoals ouderlijke conflicten of stress, kunnen leiden tot regressieverschijnselen bij kleuters (o.a. terugvallen in fantasie en magisch denken). Kleuters zijn nog niet in staat om de reden van de scheiding te begrijpen; zij zijn eerder geneigd de schuld hiervan bij zichzelf te leggen. Gebrekkige identificatie met een ouder, of juist overmatige compensatie van intimiteit met een ouder, kunnen de autonomie- en beginnende identiteitsontwikkeling hinderen en loyaliteitsproblemen veroorzaken. Het helpt als ouders de sociale vaardigheden van hun kinderen stimuleren, hun toenemende zelfstandigheid begeleiden en hun kinderen tegelijkertijd vertrouwen en veiligheid bieden. Ouders fungeren als rolmodel. Zij kunnen laten zien hoe je rekening houdt met anderen en conflicten oplost.
Schoolkinderen (8-12 jaar) ontwikkelen vriendschapsrelaties en zelfvertrouwen en leren zich gaandeweg beter in een ander te verplaatsen. Maar ze lopen ook het risico zich overmatig zorgen te maken om de ouders, zich te veel aan te passen en ouders tevreden te willen stellen. Ook parentificatie kan voorkomen, net als driftbuien of gevoelens van afwijzing. Daarnaast bestaat de kans dat problemen rond de scheiding het leerproces en de schoolprestaties verstoren. Veel veranderingen in de vorm van nieuwe partners, verhuizingen, schoolwisselingen etc. kunnen dit verergeren. Rationeel begrip voor de scheiding neemt toe, maar emotioneel is het nog moeilijk. Kinderen kunnen zich door hun ouders in de steek gelaten voelen en kunnen worstelen met tegenstrijdige gevoelens jegens beide ouders. Toch ontwikkelen schoolkinderen langzamerhand bepaalde copingmechanismen die hen bijvoorbeeld beter leren omgaan met conflicten tussen de ouders. Langzamerhand worden ouders minder het centrum van hun bestaan, en het is een opvoedingstaak van ouders om dit aan te moedigen.
Pubers en adolescenten (12-18 jaar) hebben de opdracht een identiteit te ontwikkelen, zelfstandig te worden en hun seksualiteit te ontwikkelen. Daarnaast nemen zij steeds meer afstand van de ouders en kunnen zij deels compensatie buiten het gezin vinden. Het risico bij een scheiding is dat zij een positief voorbeeld van een ouderlijke relatie (deels) ontberen. Dat kan hun eigen intimiteitsontwikkeling in de weg staan. Ook ontstaan regelmatig problemen rondom nieuwe partners van de ouder(s).
Verder bestaat een verhoogde kans op verminderde schoolprestaties, riskant gedrag en versneld afstand nemen van de ouders of hen zelfs moreel afkeuren. Verder kunnen pubers zich gaan verzetten tegen de zorg- en omgangsregeling, omdat de complexiteit van hun leven toeneemt en wisselingen soms moeilijker zijn in te passen. Adolescenten kunnen last hebben van negatieve gevoelens, maar deze soms ook juist ontkennen, verdringen of weg bluffen. Ook gaan sommige adolescenten zich overmatig aanpassen aan de ouder(s), kan polarisatie ontstaan (in de relatie met beide ouders) en worden emoties soms sterk gerationaliseerd. Ouders van pubers en adolescenten hebben de opvoedingstaak om stabiliteit te bieden, rust, steun en een veilige basis, maar ook grenzen te stellen en hun kinderen te begeleiden. Daarnaast geldt ook in deze fase dat ouders een rolmodel voor hun kind zijn.
Voor ouders kan het een uitdaging zijn om de toenemende onafhankelijkheid van hun kind te verdragen en de juiste balans tussen vasthouden en loslaten te bewaken. In de omgang met (morele) uitingen van pubers is het belangrijk dat ouders over inlevingsvermogen en incasseringsvermogen beschikken, hetgeen in situaties rondom een scheiding niet altijd makkelijk is.
Volgens het CBS betreffen scheidingen waarbij minderjarigen zijn betrokken in ongeveer 38 procent gezinnen met 1 kind, in ongeveer 46 procent gezinnen met 2 kinderen en in ongeveer 16 procent gezinnen met 3 of meer kinderen. Vervolgens is uit onderzoek bekend dat ongeveer 66 procent van de jeugdigen na de scheiding bij moeder woont, ongeveer 7 procent bij vader en ongeveer 27 procent afwisselend bij moeder en vader (co-ouderschap). Uit de praktijk blijkt dat broers en zussen meestal niet worden gescheiden.
Het is te verwachten dat het aantal broers en zussen dat na een scheiding bij verschillende ouders opgroeit niet stijgt, omdat er meer co-oudergezinnen na scheiding zijn. Aan de andere kant is het risico daarop juist wél groter geworden bij complexe scheidingen, wanneer jeugdigen dusdanig onderdeel van de strijd worden en gelijkwaardig ouderschap soms kan uitmonden in ‘gelijk verdelen van de kinderen’. Er is weinig onderzoek gedaan naar de gevolgen van het gescheiden opgroeien van broers en/of zussen. Wel blijkt dat broer- en zusrelaties beschermend kunnen werken tegen ontwikkelingsproblemen en dat broers en zussen steun kunnen vinden in gedeelde ervaringen.
Bijna 16 procent van alle gezinnen is een samengesteld gezin of stiefgezin, waarbij minimaal een van beide volwassenen een kind heeft uit een vorige relatie. Over het wonen van jeugdigen in nieuw-samengestelde gezinnen of stiefgezinnen is veel geschreven. Is de ouderlijke scheiding voor jeugdigen al een moeilijke periode, uit Amerikaans onderzoek is gebleken dat de vorming van een samengesteld gezin nóg meer stress bij jeugdigen kan veroorzaken dan de scheiding van de ouders. Jeugdigen vinden dat zij te weinig tijd krijgen om de scheiding te verwerken en te wennen aan de nieuwe volwassene in het gezin. Jeugdigen zeggen vaak dat de nieuwe partner zich te veel en te snel bemoeit met de opvoeding. Ook moeten zij de aandacht van hun ouder delen met de nieuwe partner. Ten slotte blijkt dat in een stiefgezin nogal eens sprake is van verschillende opvoedstijlen en van te weinig communicatie daarover.
Uit onderzoek in Vlaanderen en Nederland blijkt dat ongeveer zestig procent van alle jeugdigen na een scheiding in een stiefgezin woont. In Nederland gaat het om ongeveer tweehonderdduizend stiefgezinnen. Bovendien hebben veel jeugdigen tijdens hun verblijf bij de uitwonende ouder te maken met diens nieuwe partner (parttime stiefgezinnen).