De jeugdprofessional staat in deze fase voor de volgende vragen: is er sprake van een opgroei- en/of opvoedprobleem waarbij hulp verleend moet worden, en zo ja, is de hulpvrager daarmee aan het juiste adres ? De jeugdprofessional dient te beslissen of het zinvol is het probleem van de hulpvrager verder te verkennen. Deze beslissing neemt de jeugdprofessional op grond van een voorlopige beoordeling van de inhoud en ernst van het probleem.
Het proces start nadat de ouders en de jeugdige zich rechtstreeks of via een verwijzer aangemeld hebben. Voordat de vraag verhelderd wordt, wordt er vaak al bij een telefonische of digitale aanmelding geïnformeerd naar (praktische) achtergrondgegevens: om wie gaat het en zijn deze personen aan het juiste adres? De jeugdprofessional besluit aan de hand van de leeftijd, woonplaats en adresgegevens of de aangemelde jeugdige en zijn gezin een cliënt zijn voor de organisatie waar zij hulp vragen. Indien de jeugdige niet voldoet aan deze formele criteria, dan geeft de jeugdprofessional informatie en advies of schakelt een passende voorziening in waar zij met hun vraag en/of klacht terecht kunnen. Indien de jeugdige voldoet aan de formele criteria dan verkent de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige de problematiek, en de positie en rol van alle bij het proces betrokken personen verder.
De jeugdprofessional, ouders en jeugdige proberen samen zicht te krijgen op het wie, wat, waar, wanneer en hoe. De jeugdprofessional wil onder andere weten waarom de vraagsteller een beroep op hem doet. Centraal staan hierbij de klachten en beleving van ouders en jeugdige. De jeugdprofessional stelt ouders en jeugdige gerichte vragen om hun verhaal te verhelderen en zo zicht te krijgen op wat er speelt, hoe ernstig en urgent dat is en wat hun motieven en verwachtingen zijn.
Belangrijk is het om in deze eerste fase zicht te krijgen op de rol van andere betrokkenen. Daarbij gaat het erom te kijken naar wat het sociale netwerk al gedaan heeft en wat het mogelijk in het kader van de hulpvraag kan doen of blijven doen. Het verkennen van het netwerk helpt de jeugdprofessional om samen met ouders en jeugdige te bepalen hoe een vraag of klacht het beste verder aangepakt kan worden. Te denken valt aan de familie, vrienden, leerkrachten, huisarts of het consultatiebureau. De jeugdprofessional legt duidelijk uit waarom hij vragen stelt: niet uit nieuwsgierigheid of bemoeizucht, maar om goed hulp te kunnen verlenen en aan te sluiten bij het gezin en de mogelijkheden die daar liggen.
Bij het verkennen van de hulpvraag van de ouders en de jeugdige dient de jeugdprofessional altijd alert te zijn op een eventueel aanwezige impliciete hulpvraag, oftewel een onuitgesproken maar latent aanwezig veronderstelde hulpvraag. Door gerichte vragen te stellen kan de impliciete hulpvraag expliciet gemaakt worden.
De jeugdprofessional en ouders en jeugdige proberen samen een duidelijker beeld te krijgen van de zorgen en klachten, en van de manier waarop de hulpvrager deze beleeft. In een kort tijdsbestek tracht de jeugdprofessional met open vragen een voorlopig beeld te krijgen van de hoeveelheid, de aard, de ernst en de onderdelen van de klachten.
Tijdens het gesprek worden de klachten of wordt de concrete aanleiding globaal geïnventariseerd en gaat de jeugdprofessional na of de verwoording ervan door de ouders en jeugdige daadwerkelijk overeenkomt met wat zij bedoelen. Klachten van de ouders en jeugdige zijn uitspraken die aangeven dat de situatie of het gedrag (gedachten, gevoelens, handelingen) van de ouders en jeugdige, of de gevolgen daarvan, negatief (bijvoorbeeld ongewenst, storend, belemmerend) beleefd worden. Klachten zijn per definitie subjectief. Ze weerspiegelen de beleving van de ouders en jeugdige. De klachten worden getransformeerd tot een probleem dat gezamenlijk wordt geformuleerd door hulpvrager en jeugdprofessional. De jeugdprofessional vraagt naar de gevolgen ervan voor de jeugdige en zijn omgeving en schat samen met betrokkenen in hoeveel last zij hebben van de genoemde problemen.
Aan de hand van de drie domeinen van het Framework (zie hoofdstuk Het beslisproces) inventariseert de jeugdprofessional globaal de problemen en sterke kanten die bepalend zijn voor het welzijn en de ontwikkeling van de jeugdige:
De Gezamenlijk Inschatten Zorgbehoeften methodiek (GIZ-methodiek) biedt een uitwerking van het Framework en geeft handreikingen voor gespreksvoering met ouders en jeugdigen hierover. Aan de hand van de driehoek verkent de jeugdprofessional met ouders en jeugdigen waar de problemen zitten, en aan de hand van de Gezonde Ontwikkeling Matrix gaan zij na welke impact de problemen op het gezin hebben. Daarnaast is er een digitale ondersteuningstool die professionals, ouders en jeugdigen helpt bij het nemen van gezamenlijke beslissingen binnen de jeugdhulp, www.bramtool.nl.
De jeugdprofessional informeert naar de betrokkenheid en mogelijke praktische, sociale en emotionele ondersteuning vanuit het sociale netwerk. Eventueel kan in deze fase al een genogram en/of sociogram gemaakt worden om het sociale netwerk in beeld te brengen. Vervolgens verkent de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige of er mogelijk nog andere mensen zijn die ondersteuning kunnen bieden. De jeugdprofessional gaat ook na of de ouders en jeugdige al eerder hulpverlening hebben ontvangen en of er sprake is van lopende hulpverlening.
De jeugdprofessional beoordeelt samen met ouders en jeugdige de problematiek aan de hand van de volgende vragen:
De jeugdprofessional maakt samen met de ouders en/of jeugdige een eerste inschatting van de aard en de ernst van de problematiek en de veiligheid van de jeugdige. Aard verwijst naar het soort problematiek. Ernst verwijst naar de complexiteit en impact van de problemen. Deze wordt vaak bepaald door het aantal problemen, de mate van verwevenheid, hoe lang al sprake is van het probleem en hoe vaak het zich voordoet.
De aard en ernst afwegend, zijn er vier categorieën te onderscheiden:
De jeugdprofessional schat in welke mogelijkheden de ouders hebben om met de problemen om te gaan. Daarvoor is belangrijk te weten wat de verhouding is tussen draagkracht en draaglast van de jeugdige. Enerzijds kijkt de jeugdprofessional naar de mogelijkheden van ouders en jeugdige, hun ontvankelijkheid voor hulp (draagkrachtbeginsel), sociale steunfactoren in de omgeving van het gezin, en andere beschermende factoren. Anderzijds kijkt de jeugdprofessional naar de aard van de problematiek, de beleving van de problematiek, de stress die de problematiek veroorzaakt bij ouders en jeugdige en de gevolgen daarvan voor hun dagelijks functioneren. Uiteindelijk leidt dit tot een inschatting van de verhouding tussen draagkracht en draaglast, en van de maatregelen die nodig zijn om de draagkracht te versterken en de draaglast te verminderen.
Bij gewone opvoed- en opgroeivragen of bij lichte problemen kan de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige alvast eens kijken of hun vragen of klachten mogelijk met steun van mensen uit hun omgeving aangepakt kunnen worden.
Om samen met ouders en jeugdige te verkennen welke mogelijkheden zij in hun netwerk zien, kan een jeugdprofessional de volgende vragen stellen (bijvoorbeeld met behulp van een sociogram of genogram):
Dit onderwerp wordt uitgebreid beschreven in de paragraaf Eigen mogelijkheden van het gezin verkennen en netwerk mobiliseren), omdat dit onderwerp met name speelt in de fase waarin de jeugdprofessional samen met ouders en jeugdige beslist welke hulp nodig is. Tenzij ouders of jeugdige bij het eerste gesprek zelf iemand uit hun netwerk hebben meegenomen zal in de vraagverhelderingsfase het netwerk meestal niet direct betrokken zijn.
Er zijn drie gradaties van urgentie te onderscheiden: crisis, spoed en regulier. Belangrijkste overweging of het gaat om een crisis of spoedzaak is de directe fysieke veiligheid van de jeugdige. Er zijn verschillende alarmsignalen waar de jeugdprofessional alert op dient te zijn en waarbij overwogen moet worden of direct handelen noodzakelijk is. Onder een alarmsignaal wordt verstaan: informatie over de jeugdige of diens omgeving die wijst op een onacceptabel grote kans op ernstig letsel of overlijden van de jeugdige op korte termijn (zie hiervoor Ten Berge & VWS werkgroep instrumenten kindveiligheid, 2012). Ook situaties waarin de problematiek ernstig, langdurig of complex is, en waarin de balans tussen draaglast en draagkracht zo ernstig verstoord is dat een crisis dreigt, worden met spoed behandeld. Dit geldt ook als aantoonbaar is dat op korte termijn de situatie op belangrijke of op meerdere leefgebieden van de hulpvrager kan verslechteren.
Naast de aanwezigheid van alarmsignalen speelt mee of er verantwoordelijke volwassenen zijn die op dat moment de veiligheid kunnen garanderen. In die situaties waarin de fysieke veiligheid van de jeugdige direct bedreigd wordt, is het noodzakelijk om onmiddellijk actie te ondernemen, bijvoorbeeld door intensieve hulp of een crisisinterventie in te zetten of de jeugdige uit huis te plaatsen. In het belang van de veiligheid van de jeugdige kan de professional tot onmiddellijke actie overgaan, zonder de ouders eerst op de hoogte te stellen.
Indien er signalen zijn dat de fysieke veiligheid van de jeugdige direct bedreigd wordt, dient de jeugdprofessional de stappen van de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te volgen en direct actie te ondernemen. Een meldcode beschrijft wat jeugdprofessionals moeten doen bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling. Organisaties en zelfstandige beroepsbeoefenaren stellen een eigen meldcode en afwegingskader op met daarin in ieder geval deze 5 stappen:
In situaties waarin de veiligheid van de jeugdige (mogelijk) bedreigd wordt, kunnen professionals informatie met andere professionals uitwisselen zonder toestemming van ouders en jeugdige met Veilig Thuis, de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen.
Gezamenlijk trekken jeugdprofessional, ouders en jeugdige een conclusie over de hulpvraag en de kern van de problematiek zoals die tijdens de vraagverheldering aan de orde is gekomen. De jeugdprofessional schrijft deze conclusie op en nodigt ouders en jeugdige uit om nog eens goed te kijken of zij zich in het verslag kunnen vinden. Waar nodig past de jeugdprofessional het verslag aan op basis van de vragen en aanvullingen van ouders en jeugdige. Vervolgens beslissen ze samen hoe het vervolgtraject eruitziet en maken zij hier afspraken over (De Bruyn et al., 2003).
De beslissing over het vervolg kan verschillende kanten op gaan. De mogelijkheden zijn:
Er is sprake van een alledaags of licht probleem als het gaat om opvoed- en opgroeivragen die veel voorkomen bij jeugdigen van een bepaalde leeftijd en die de ouders nog zelf kunnen hanteren, waar ze zich geen of weinig zorgen over maken en vooral de mening van een deskundige willen om eventuele onzekerheid weg te nemen. De situatie bestaat meestal pas relatief kort en ouders en jeugdige zijn voldoende geholpen met kortdurend advies of ondersteuning. Wanneer de jeugdprofessional samen met de ouders en jeugdige tot de conclusie komt dat het een alledaags of licht probleem betreft, dan geeft de jeugdprofessional voorlichting of advies en eventueel kijken ze samen of het sociale netwerk nog steun kan bieden en/of een lichte interventie soelaas biedt.
Wanneer de problemen ernstiger en complexer (lijken te) zijn, is verder onderzoek nodig. Dat kan door verder te gaan met de probleem- en krachtenanalyse (hoofdstuk Probleem- en krachtenanalyse) of door het inschakelen van specialistische expertise voor verdere diagnostiek. Om te bepalen wat het best passend is, stelt de jeugdprofessional zich de vraag welke aspecten van de vraag of klacht nader onderzoek verdienen en welke veronderstellingen getoetst moeten worden. Het is belangrijk met ouders en jeugdigen te inventariseren welke hulp zij al eerder hebben gehad. Daarbij is aandacht nodig voor wat hen wel en niet geholpen heeft, en welke knelpunten zij mogelijk hebben ervaren in de hulp of afstemming. Het kan helpen om samen met het gezin en andere betrokken professionals en hulpverleners de situatie in het gezin in kaart te brengen. Dit kan verdiepend inzicht geven voor zowel de betrokken professionals als het gezin zelf.
Welke keuze de jeugdprofessional maakt, hangt af van een aantal signalen. Zijn er aanwijzingen dat er een medische oorzaak voor de problemen is of dat er sprake is van een (licht) verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek, dan vraagt de jeugdprofessional specialistische diagnostiek aan. Hij bespreekt dit met ouders en jeugdige en gaat na of zij zich hierin kunnen vinden. Als alle partijen gezamenlijk besluiten dat dit het beste vervolg is, dan bespreekt de jeugdprofessional welke informatie hij moet overdragen aan de andere instelling en vraagt hij voor deze overdracht toestemming. Als ouders en jeugdige behoefte hebben aan een warme overdracht (jeugdprofessional gaat met hen mee naar de andere instelling), dan regelt de jeugdprofessional dit.
De vraagverhelderingsfase is afgesloten wanneer de vraag van ouders en jeugdige helder is en er een besluit is genomen over het vervolgtraject. De jeugdprofessional zorgt ervoor dat hij ouders en jeugdige duidelijk uitlegt wat er vervolgens gaat gebeuren en wat ze kunnen verwachten. Hij checkt of ze hiermee instemmen en gaat in op vragen en bezwaren van ouders en jeugdige. Hij legt de definitieve afspraken ook vast en zorgt dat ouders en jeugdige deze krijgen.
Als de jeugdprofessional voor de probleem- en krachtenanalyse informatie wil opvragen bij andere professionals of instellingen, dan vraagt hij hiervoor toestemming aan ouders en jeugdige.
Jeugdprofessionals kunnen een melding in de Verwijsindex Risicojongeren (VIR) doen wanneer zich risico’s voordoen die de gezonde en veilige ontwikkeling van jeugdigen bedreigen. De VIR heeft als doel te zorgen voor vroegtijdige onderlinge afstemming tussen professionals, zodat jeugdigen tijdig passende hulp of zorg kunnen krijgen. De Jeugdwet noemt de volgende risico’s als reden om een jeugdige in de VIR te melden:
De jeugdprofessional stelt de jeugdige (vanaf twaalf jaar) en de ouders (van jeugdige tot zestien jaar) ervan op de hoogte dat hij een melding zal doen in de VIR. Maar een melding in de VIR kan zonder toestemming en een eventueel beroepsgeheim kan hiervoor doorbroken worden. Een melding omvat alleen identificatiegegevens van de jeugdige (aan de hand van het Burgerservicenummer), identificatiegegevens van de meldende instantie, datum van de melding en contactgegevens van de meldende instantie (Jeugdwet art. 7.1.4.1).
Bij (vermoedens van) kindermishandeling of huiselijk geweld waarbij ouders en jeugdige geen hulp hebben of willen accepteren is het belangrijk de Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling te raadplegen en na te gaan of het nodig is te melden bij Veilig Thuis of de Raad voor de Kinderbescherming of hulp via andere kanalen in te schakelen.
De vraagverhelderingsfase wordt afgerond met een verslag. Dit bevat de informatie die is verzameld, de conclusie hierover en de gemaakte afspraken over het vervolgtraject. De jeugdprofessional bespreekt het verslag mondeling met de betrokkenen en geeft het aan hen mee, zodat zij het kunnen nalezen. De volgende informatie moet in het verslag staan: