Aanbeveling:
Oefen je in houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’. Dat wil zeggen dat je als jeugdprofessional niet primair werkt vanuit dwang en cognitieve actie, maar op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt.
Goed contact tussen jongeren en jeugdprofessionals is de basis van hulpverlening en begeleiding. Met name jongeren die gevoelig zijn voor zorgwekkende radicalisering, hebben al veel ervaring met uitsluiting. Het is vaak moeilijk om bij hen het opgebouwde wantrouwen te doorbreken.
Jeugdprofessionals moeten daarom beschikken over de houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’: op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt. Het is belangrijk om dit toe te passen in gesprekken met jongeren.
Als onderdeel van het ontwikkelproces van deze richtlijn zijn jongeren geconsulteerd. Door de jongeren worden de volgende tips meegegeven voor het opbouwen van een affectieve relatie.
Een belangrijke dimensie van affectief werken is dat een professional zichzelf als mens aan een jongere presenteert. Afhankelijk van de situatie helpt het om daarbij iets te delen over de eigen opvattingen, waarden, idealen, teleurstellingen, frustraties of boosheid. Het delen van je eigen ervaring, gevoelens en gedachten wordt ‘zelfonthulling’ genoemd.
Daarbij gelden de volgende algemene aandachtspunten.
Het VN kinderrechtencomité onderscheid vijf stappen van betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren. In het kort gaat het voor het kind /jongere om: (1) voldoende toegang tot begrijpelijke informatie, (2) gehoord worden, (3) serieus genomen worden, (4) terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen en (5) de mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing. Participatie is pas betekenisvol als het kind/jongere het gevoel heeft serieus genomen te zijn. Meer informatie over de uitvoering van de vijf stappen vind je in het Kinderrechtenverdrag.
Sinds de eeuwwisseling wordt in de jeugdhulp meer belang gehecht aan de bejegening door jeugdprofessionals (zie bijvoorbeeld Van Erve et al., 2005). Dit komt mede door de toenemende aandacht voor de ‘effectieve professional’, die actief het werk vormgeeft, een relatie aangaat met een jongere en niet louter een methodiek uitvoert (zie o.a. Boutellier, 2010). De hulpverlener als persoon en de wijze waarop deze hulp biedt, zijn cruciale elementen van goede, effectieve zorg. Dit vraagt om een cliëntgerichte houding van de professional (Ince & Schmidt, 2017).
Het tonen van betrokkenheid is zowel een uitdaging als een kans voor jeugdprofessionals (Sieckelinck, 2022; Sieckelinck & Stephens, 2023). Een belangrijke sleutel hierbij is ‘gelijk hebben is geen gelijk krijgen’. Je kunt honderd percent overtuigd zijn dat je de juiste dingen denkt en doet, maar als je houding daarbij gesloten blijft, neemt de kans toe dat dit averechts werkt. Effectief reageren op (vermoedens van) radicalisering vraagt daarom minder om cognitieve actie dan om gevoel en betrokkenheid bij wat jongeren bezighoudt. Zie ook de methodische principes ‘betekenisrelatie’ en ‘nabijheid’ in het onderzoek naar jongerenwerk door Sonneveld et al., 2021. Dat gaat zowel om trends, familiegebeurtenissen, als om acute signalen voor steun.
Van Essen (2014) stelt dat het minder gaat om wat je tegen jongeren zegt, dan hoe je dat doet. Hier geldt de 7-38-55-regel. De inhoud van een boodschap vormt slechts 7 procent van de communicatie, terwijl de toon 38 procent en de houding of lichaamstaal 55 procent uitmaakt. Om effectief en betekenisvol te communiceren, is het belangrijk dat deze drie elementen op elkaar afgestemd zijn.
De module ‘Bejegening van jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals – Theorie en Praktijk’ (Wiersma & Van Goor, 2020) is ontwikkeld voor en zelfstandig uit te voeren door organisaties waarin gewerkt wordt met en voor jongeren.
Zelfonthulling is in 1973 door Altman en Taylor geïntroduceerd. Professionele zelfonthulling gebeurt verbaal, non-verbaal en contextueel. Dus bijvoorbeeld door letterlijk iets te vertellen, door gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding en zelfs door het merk en kleur kleding die je draagt. De jeugdprofessional kan zelf het initiatief nemen tot zelfonthulling, maar ook de jongere kan hierop aansturen door persoonlijke vragen te stellen (Scheffer &Van Alphen, 2021).
In de context van hulpverlening onderscheidt Schnellbacher (2005) vier soorten zelfonthulling:
Uit een review komt naar voren dat in 80 procent van de onderzoeken de effecten van zelfonthulling gunstig zijn (Henretty & Levitt, 2009).
Sonneveld (2022) merkt in de context van het jongerenwerk op dat open zijn over eigen ervaringen niet altijd makkelijk is en gepaard kan gaan met onzekerheid en twijfel. Zelfonthulling moet zorgvuldig gebeuren, omdat we vanuit literatuur weten dat jezelf kwetsbaar opstellen ook risico’s en valkuilen kent. Dit geldt ook zeker voor het thema van radicalisering. Juist hier ligt een spanningsveld: wat levert het op versus wanneer beschadigt het de relatie met de jongere? Diverse publicaties bieden inzicht in hoe zelfonthulling methodisch en deskundig ingezet kan worden binnen sociaal werk en hulpverlening, en wat hierbinnen kansen, valkuilen en risico’s zijn (Kruit, 2021; Peeters & Westen, 2021).