Radicalisering

Uitgangsvragen en aanbevelingen

D. Affectieve professionaliteit

Aanbeveling:
Oefen je in houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’. Dat wil zeggen dat je als jeugdprofessional niet primair werkt vanuit dwang en cognitieve actie, maar op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt.

Goed contact tussen jongeren en jeugdprofessionals is de basis van hulpverlening en begeleiding. Met name jongeren die gevoelig zijn voor zorgwekkende radicalisering, hebben al veel ervaring met uitsluiting. Het is vaak moeilijk om bij hen het opgebouwde wantrouwen te doorbreken.

Jeugdprofessionals moeten daarom beschikken over de houding en vaardigheden van ‘affectieve professionaliteit’: op basis van contact maken en betrokkenheid bij wat een jongere bezighoudt. Het is belangrijk om dit toe te passen in gesprekken met jongeren.

Tips van jongeren voor het opbouwen van een affectieve relatie

Als onderdeel van het ontwikkelproces van deze richtlijn zijn jongeren geconsulteerd. Door de jongeren worden de volgende tips meegegeven voor het opbouwen van een affectieve relatie.

  • Jongeren geven aan dat het gesprek over radicalisering niet altijd makkelijk te voeren is. Niet alle jongeren hebben er ook direct een beeld bij. Wat wel heel duidelijk aanslaat is dat je het gesprek kan voeren over dingen die je doet die eigenlijk niet helemaal goed voelen of je omgeving niet fijn vindt. Dat kan dan heel klein zijn, bijvoorbeeld hoe je je praat of kleedt. Maar ook hoe je omgaat met anderen.
  • Verdiep je in de achtergrond van een jongere. Waar komt iemand vandaan? Welke ervaringen neemt hij mee? In wat voor (online) omgeving begeeft hij zich? Snap je waar de jongere mee bezig is, en op welke manier? Dit helpt om een beter beeld te krijgen van de jongere die je voor hebt, en deze jongere beter te begrijpen.
  • “Kijk meer naar de mens. En minder naar de diagnose.” Bied een luisterend oor en geef opties. Heb oog voor de verschillende behoeften van jongeren. Wat voor de een werkt, hoeft niet voor de ander te werken. Iedereen heeft zijn eigen verhaal. Ga op zoek naar het verhaal achter iemands gedrag.
  • Kijk niet alleen naar de jongere zelf, maar bekijk ook zijn omgeving. Met welke personen gaat een jongere veel om? Wie heeft welke invloed?
  • Jongeren zeggen het vervelend te vinden wanneer hulp(verlening) aan hen opgedrongen wordt. Vermijd daarom het woord ‘moeten’. Luister niet alleen naar wat er door de jongere gezegd wordt, maar luister ook naar wat de jongere bedoelt.
  • Geef de jongere het gevoel dat je met hem/haar samenwerkt, om hem/haar te helpen. Jongeren zien dat als een belangrijke randvoorwaarde voor het ontwikkelen van een vertrouwensband.
  • Probeer aan te voelen wanneer een jongere niet langer in gesprek wil gaan over een onderwerp of over iets dat gebeurd is. Wanneer een jongere aangeeft niet langer te willen praten, is het belangrijk om die ruimte te geven.
  • Jongeren willen er graag bij horen, waardoor zij gemakkelijk beïnvloed kunnen worden door mensen uit een bepaalde groep. Erken het gevoel van jongeren om erbij te willen horen en probeer daarover het gesprek te voeren.
  • Realiseer je dat relaties of gebeurtenissen niet altijd in de fysieke ruimte beginnen en online verdergaan, maar dat het vaak andersom is. Polarisatie wordt vooral gevoed in online community’s van jongeren. Daar vormen ze eigen bubbels, raken ze soms sociaal geïsoleerd en gebruiken ze ook andere online identiteiten.
  • Verdiep je in de online leefwereld van jongeren. Weet wat jongeren bezighoudt, zodat ze merken dat je hiervan op de hoogte bent.
  • Tot slot: “Zie hatende mensen niet als kwade mensen: ze hebben het mogelijk niet altijd zo bedoeld, er kunnen ook andere dingen achter liggen. Er zit ook altijd nog iets goeds in iemand.”

Zelfonthulling als handelingsperspectief

Een belangrijke dimensie van affectief werken is dat een professional zichzelf als mens aan een jongere presenteert. Afhankelijk van de situatie helpt het om daarbij iets te delen over de eigen opvattingen, waarden, idealen, teleurstellingen, frustraties of boosheid. Het delen van je eigen ervaring, gevoelens en gedachten wordt ‘zelfonthulling’ genoemd.

Daarbij gelden de volgende algemene aandachtspunten.

  1. Doseer: zelfonthulling is krachtig juist doordat het geen gewoonte is.
  2. Doe het overwogen en welbewust: probeer eerst te achterhalen wat de jongere feitelijk vraagt, voordat je antwoord geeft op een vraag die zelfonthulling vereist. Je kunt dan beter de achterliggende behoefte van de jongere bespreken.
  3. Kies je woorden zorgvuldig: hoe empathisch of emotioneel geladen je iets vertelt, moet aansluiten bij de behoefte van de jongere, net als de mate van intimiteit.
  4. Evalueer: zorg dat je feedback krijgt over hoe de jongere het oppakt, via vragen of observatie, zodat je verder kunt afstemmen.

Vijf stappen van betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren

Het VN kinderrechtencomité onderscheid vijf stappen van betekenisvolle participatie van kinderen/jongeren. In het kort gaat het voor het kind /jongere om: (1) voldoende toegang tot begrijpelijke informatie, (2) gehoord worden, (3) serieus genomen worden, (4) terugkoppeling krijgen over de beslissing die is genomen en (5) de mogelijkheid krijgen om te klagen over de beslissing. Participatie is pas betekenisvol als het kind/jongere het gevoel heeft serieus genomen te zijn.  Meer informatie over de uitvoering van de vijf stappen vind je in het Kinderrechtenverdrag.

  • Onderbouwing en verdieping

    Affectieve professionaliteit

    Sinds de eeuwwisseling wordt in de jeugdhulp meer belang gehecht aan de bejegening door jeugdprofessionals (zie bijvoorbeeld Van Erve et al., 2005). Dit komt mede door de toenemende aandacht voor de ‘effectieve professional’, die actief het werk vormgeeft, een relatie aangaat met een jongere en niet louter een methodiek uitvoert (zie o.a. Boutellier, 2010). De hulpverlener als persoon en de wijze waarop deze hulp biedt, zijn cruciale  elementen van goede, effectieve zorg. Dit vraagt om een cliëntgerichte houding van de professional (Ince & Schmidt, 2017).

    Het tonen van betrokkenheid is zowel een uitdaging als een kans voor jeugdprofessionals (Sieckelinck, 2022; Sieckelinck & Stephens, 2023). Een belangrijke sleutel hierbij is ‘gelijk hebben is geen gelijk krijgen’. Je kunt honderd percent overtuigd zijn dat je de juiste dingen denkt en doet, maar als je houding daarbij gesloten blijft, neemt de kans toe dat dit averechts werkt. Effectief reageren op (vermoedens van) radicalisering vraagt daarom minder om cognitieve actie dan om gevoel en betrokkenheid bij wat jongeren bezighoudt. Zie ook de methodische principes ‘betekenisrelatie’ en ‘nabijheid’ in het onderzoek naar jongerenwerk door Sonneveld et al., 2021. Dat gaat zowel om trends, familiegebeurtenissen, als om acute signalen voor steun.

    Van Essen (2014) stelt dat het minder gaat om wat je tegen jongeren zegt, dan hoe je dat doet. Hier geldt de 7-38-55-regel. De inhoud van een boodschap vormt slechts 7 procent van de communicatie, terwijl de toon 38 procent en de houding of lichaamstaal 55 procent uitmaakt. Om effectief en betekenisvol te communiceren, is het belangrijk dat deze drie elementen op elkaar afgestemd zijn.

    De module ‘Bejegening van jongeren 16-23 jaar door jeugdprofessionals – Theorie en Praktijk’ (Wiersma & Van Goor, 2020) is ontwikkeld voor en zelfstandig uit te voeren door organisaties waarin gewerkt wordt met en voor jongeren.

    Zelfonthulling

    Zelfonthulling is in 1973 door Altman en Taylor geïntroduceerd.  Professionele zelfonthulling gebeurt verbaal, non-verbaal en contextueel. Dus bijvoorbeeld door letterlijk iets te vertellen, door gezichtsuitdrukkingen, lichaamshouding en zelfs door het merk en kleur kleding die je draagt. De jeugdprofessional kan zelf het initiatief nemen tot zelfonthulling, maar ook de jongere kan hierop aansturen door persoonlijke vragen te stellen (Scheffer &Van Alphen, 2021).

    In de context van hulpverlening onderscheidt Schnellbacher (2005) vier soorten zelfonthulling:

    1. Onthullingen over ervaringen of feiten in het leven van de behandelaar of over persoonlijke zienswijzen of waarden.
    2. Duidelijkheid verschaffen over het gedachtenproces, de drijfveren en beweegredenen van zijn handelen en de affectieve toestand van de behandelaar.
    3. Onthullingen van gevoelens, gedachten of beelden die gewekt worden door het verhaal van de cliënt.
    4. Onthullingen over ervaringen van de cliënt in de behandelrelatie.

    Uit een review komt naar voren dat in 80 procent van de onderzoeken de effecten van zelfonthulling gunstig zijn (Henretty & Levitt, 2009).

    Sonneveld (2022) merkt in de context van het jongerenwerk op dat open zijn over eigen ervaringen niet altijd makkelijk is en gepaard kan gaan met onzekerheid en twijfel. Zelfonthulling moet zorgvuldig gebeuren, omdat we vanuit literatuur weten dat jezelf kwetsbaar opstellen ook risico’s en valkuilen kent. Dit geldt ook zeker voor het thema van radicalisering. Juist hier ligt een spanningsveld: wat levert het op versus wanneer beschadigt het de relatie met de jongere? Diverse publicaties bieden inzicht in hoe zelfonthulling methodisch en deskundig ingezet kan worden binnen sociaal werk en hulpverlening, en wat hierbinnen kansen, valkuilen en risico’s zijn (Kruit, 2021; Peeters & Westen, 2021).

E. Onderliggende problemen
C. Eigen waarden, normen en denkkader
Reageer!