In deze richtlijn omschrijven we problematische gehechtheid als een verzamelterm voor allerlei emoties en gedragingen van jeugdigen waaruit blijkt dat zij geen emotionele veiligheid ontlenen aan de relatie met hun ouders of verzorgers.
De term ‘problematische gehechtheid’ is van toepassing op:
jeugdigen die onveilig (vermijdend of ambivalent) gehecht zijn aan hun ouders en bij wie sprake is van probleemgedrag als gevolg daarvan
jeugdigen bij wie de gehechtheidsrelatie gedesorganiseerd of verstoord is
jeugdigen bij wie de gehechtheidsrelatie verbroken is en die daarvan nog steeds last hebben
jeugdigen die met geen enkele volwassene een gehechtheidsrelatie lijken te hebben opgebouwd. Dit wordt de reactieve hechtingsstoornis genoemd.
jeugdigen die een hechtingsstoornis hebben. Daaronder vallen zowel het geremde type (RAD) als het ontremde type (DSED).
Een jeugdige met een problematische gehechtheidsrelatie heeft altijd onvoldoende vertrouwen in zichzelf en anderen opgebouwd, maar de ernst van de problematiek varieert wel. Door te werken aan de gehechtheidsrelatie kan het vertrouwen altijd weer hersteld worden. Een problematische gehechtheidsrelatie is namelijk geen persoonskenmerk of karaktertrek van een jeugdige, maar een kenmerk van de relatie tussen jeugdige en volwassene.
In deze richtlijn hanteren we een brede invulling van de term ‘problematische gehechtheid’: zowel de psychiatrische stoornis als een onveilige gehechtheidsrelatie met gedragsproblemen vallen eronder. Deze brede definitie garandeert dat er in de jeugdhulp en jeugdbescherming passende aandacht is voor alle jeugdigen met een probleem in de gehechtheidsrelatie.