Breng als pleegzorgbegeleider de ontwikkeling van het pleegkind minimaal eens per jaar in kaart (bij kinderen tot en met drie jaar eens per halfjaar) en kijk niet alleen naar problemen maar ook naar adequaat functioneren op verschillende ontwikkelingstaken. Bespreek de ontwikkeling van het pleegkind in de pleegzorgbegeleiding en in het zorgteam. Zet effectieve interventies in als pleegkinderen specifieke problemen hebben waarvoor hulp nodig is en betrek waar nodig het lokale team of specialistische kennis (bijvoorbeeld GGZ).
Het doel van een pleegzorgplaatsing is het creëren van een zo normaal mogelijke gezinssituatie, waarin het pleegkind zich zo goed mogelijk kan ontwikkelen op verschillende gebieden. Dit kan zowel tijdelijk zijn (om een terugplaatsing naar huis te onderzoeken en/of mogelijk te maken) alsook permanent (indien terugplaatsing niet mogelijk is). Idealiter ontwikkelt het pleegkind zich in het pleeggezin zoals men zou mogen verwachten van een jeugdige op zijn leeftijd.
Pleegkinderen kunnen echter op verschillende ontwikkelingsgebieden tegelijkertijd problemen hebben. Deze problemen zijn vaak al ontstaan vóór de uithuisplaatsing van het pleegkind, bijvoorbeeld door een voorgeschiedenis van verwaarlozing, mishandeling en/of (seksueel) misbruik.
Gaandeweg de plaatsing blijven gedragsproblemen bij een grote groep pleegkinderen gelijk of nemen zelfs toe . Veelvoorkomende stoornissen bij jeugdigen in de pleegzorg zijn posttraumatische stressstoornis en mishandeling-gerelateerd trauma, gedragsstoornissen, hechtingsproblematiek en ADHD, depressie en middelenmisbruik.