Werk er met ouders naartoe dat zij hun kind ontschuldigen en het expliciet toestemming geven om in het pleeggezin te wonen.
Breng als pleegzorgbegeleider de ontwikkeling van het pleegkind in ieder geval op de volgende momenten in beeld: aan het begin van de plaatsing (na een maand), ieder half jaar (bij pleegkinderen van nul tot drie jaar), ieder jaar (bij pleegkinderen ouder dan drie jaar), of tussendoor wanneer er zorgen zijn over de ontwikkeling van het pleegkind. Bespreek de ontwikkeling van het pleegkind in het zorgteam. Kijk hierbij niet alleen naar problemen, maar ook naar het functioneren op verschillende ontwikkelingstaken (qua leeftijd en ontwikkelingsniveau). Dit verbreedt de blik en werkt motiverend. Zoek als organisatie naar een praktische manier om de ontwikkeling in kaart te brengen en zorg dat er in de pleegzorgbegeleiding voldoende tijd is om deze ontwikkeling daadwerkelijk in kaart te brengen.
Creëer randvoorwaarden die bijdragen aan het verdragen en op termijn accepteren van de plaatsing door ouders: helderheid over het perspectief, veel aandacht voor de positie en bijdrage van de ouders, gedeelde besluitvorming en duidelijke afspraken over doelen, termijnen en voorwaarden voor terugplaatsing.
Breng als pleegzorgbegeleider in kaart welke begeleidingsbehoeften pleegouders hebben, leg dit vast in een pleegouderbegeleidingsplan en bied deze begeleiding of schakel aanvullende hulp in.
Zet effectieve interventies in als pleegkinderen specifieke problemen hebben waarvoor hulp nodig is en betrek waar nodig het lokale team of specialistische kennis (bijvoorbeeld GGZ).
Als er sprake is van trauma, zet dan niet alleen een behandeling in, maar heb ook aandacht voor traumasensitief opvoeden.
Leg het pleegkind (passend bij de leeftijd en het ontwikkelingsniveau) uit waarom het niet meer thuis kan wonen en geef het kind de ruimte om zijn gevoelens hierover te uiten.
Bespreek met pleegouders welke factoren de ontwikkeling van het pleegkind kunnen beschermen: een autoritatieve opvoedingsstijl (die zich kenmerkt door ondersteuning en controle ten opzichte van het doen en laten van het pleegkind), goed grenzen kunnen stellen en een steunend sociaal netwerk hebben.
Zet bij netwerkpleeggezinnen indien nodig extra begeleiding in. Dit kan intensieve pleegzorgbegeleiding zijn of een aanvullende interventie uitgevoerd in samenwerking met bijvoorbeeld het lokale team of GGZ. Bij netwerkpleegzorg moet er extra aandacht voor de veiligheid zijn, omdat er soms nog geen beoordeling van de veiligheid en geschiktheid heeft plaatsgevonden terwijl het pleegkind zich al wel in het pleeggezin bevindt. In een dergelijk geval moet de voorbereiding van de pleegouders en de beoordeling op geschiktheid alsnog binnen dertien weken plaatsvinden (artikel 5.1 lid 3 Jeugdwet).
Zorg dat pleegouders in ieder geval ook achtergrondinformatie krijgen over het pleegkind (liefst van ouders en pleegkind zelf). Leg aan pleegouders uit dat het voor het pleegkind en de ouders belangrijk is dat zij deze achtergrondinformatie respecteren en er niet over oordelen. Meer informatie over privacy staat in de inleiding van de onderbouwing (pdf).
Zet als pleegzorgbegeleider de volgende technieken in voor het begeleiden van pleegouders bij het stimuleren van de ontwikkeling van het pleegkind: luisteren en doorvragen (om informatie te verzamelen bij ouders, het pleegkind en pleegouders), pleegouders helpen om het gedrag van het pleegkind te begrijpen, benoemen wat goed gaat, pleegouders inzicht geven in het feit dat ze het gedrag van het pleegkind kunnen beïnvloeden, pleegouders opvoedingsstrategieën leren om het gedrag van het pleegkind te veranderen, aandacht besteden aan de pleegouder als persoon en pleegouders motiveren om open te staan voor interventies.
Erken deskundigheid van de pleegouder en sta toe dat de pleegouder uit ervaring mag spreken en neem deze serieus.
Aanbevelingen uit dit hoofdstuk die in andere hoofdstukken verder uitgewerkt worden:
Neem zo snel mogelijk (binnen een voor het pleegkind passende aanvaardbare termijn) een opvoedingsbesluit. Dat wil zeggen: de beslissing of het pleegkind teruggeplaatst wordt bij de ouders of dat het definitief in een pleeggezin gaat opgroeien (zie aanbevelingen in het hoofdstuk “Beslissen over het perspectief van het pleegkind”).
Zorg dat de ouders voldoende ondersteuning krijgen bij de aanpak van eigen problemen en opvoedproblemen, zodat het goed met hen gaat en zij de kans krijgen om weer zelf voor hun kind te gaan zorgen (zie aanbevelingen in de hoofdstukken “Beslissen over het perspectief van het pleegkind” en “Participatie en samenwerken met ouders, pleegkind, pleegouders en professionals“).
Beperk overplaatsingen tot het minimum (zie aanbevelingen hoofdstuk “Stabiliteit van de plaatsing bevorderen en breakdown voorkomen“). Maak geen onderscheid tussen pleeggezinnen voor korte of lange duur, zodat een pleegkind niet overgeplaatst hoeft te worden als het opvoedingsbesluit is dat het pleegkind gaat opgroeien in een pleeggezin. Als een pleegkind toch wordt overgeplaatst, leg dan uit waarom het wordt overgeplaatst en zorg dat het contact kan blijven houden met de vorige pleegouders.
Signaleer risico’s op een voortijdige beëindiging van de plaatsing en pak deze aan (zie uitwerking en aanbevelingen hoofdstuk “Stabiliteit van de plaatsing bevorderen en breakdown voorkomen“).
Werk er met de ouders naartoe dat zij de plaatsing gaan verdragen en op termijn accepteren. Streef er ook naar dat ouders en pleegouders elkaar gaan verdragen en op termijn accepteren (zie aanbevelingen in de hoofdstukken “Stabiliteit van de plaatsing bevorderen en breakdown voorkomen” en “Participatie en samenwerken met ouders, pleegkind, pleegouders en professionals“). Geef de ouders een rol in het leven van hun kind (faciliteer contact, betrek hen bij belangrijke gebeurtenissen), begeleid hen in hun rouwproces en het vormgeven van hun nieuwe rol, en help pleegouders uit te zoeken hoe zij de ouders een rol kunnen geven in het leven van het pleegkind.
Zorg dat het pleegkind in het pleeggezin veilig is (zie aanbevelingen hoofdstuk “Kindermishandeling in het pleeggezin voorkomen en aanpakken“).