Middelengebruik

4. Screening en diagnostiek

Model van verslavingsgedrag

Onderstaand figuur toont een model van gedrag, COM-B. Dit model laat zien hoe gedrag op basis van drie noodzakelijke condities ontstaat. Zie ook hulpmiddelenkaart 1 in de Complete richtlijn (pdf) met mogelijke risicofactoren.

Model van verslavingsgedrag

Uitgaande van dit model worden middelengebruik en verslaving bepaald door:

  • het gebrek aan capaciteit of vaardigheden om bepaald gedrag te vertonen, zoals zelfregulatie, leren van straf, leefregels formuleren en naleven;

  • de gelegenheid die wordt geboden (beschikbaarheid van middelen, geringe kosten van het gebruik) en de omgeving waarin iemand verkeert (leeftijdsgenoten die middelen gebruiken, de afwezigheid van beschermende factoren zoals een stabiel gezin, succesvol onderwijs et cetera). Bronfenbrenner heeft deze rol nader uitgewerkt. Volgens zijn ecologiemodel hangt gedrag mede af van de omgeving waarin iemand leeft, oftewel de ecologie. Voor een jongere zijn dat zijn gezin, familie, leeftijdgenoten, school, werk, buurt en de samenleving. Omgekeerd oefent het individu ook invloed uit op deze omgeving. Denk aan het opvoedgedrag van ouders dat door het gedrag van een jeugdige wordt beïnvloed;

  • de motivatie, zoals de behoefte aan het dempen van emoties, de behoefte ergens bij te horen, de angst voor afkeuring of de verwachting dat het gebruik plezier geeft dan wel het sterke verlangen naar het middel (craving)

… Meer

Analyse van het middelengebruik, aangrijpingspunten voor interventies
Screenen op middelengebruik
Reageer!