Deze richtlijn geeft antwoord op de volgende uitgangsvragen:
Vroegsignalering en diagnostiek
- Wat is er nodig om middelengebruik, -misbruik en –afhankelijkheid bespreekbaar te maken met een cliënt en zijn ouders? Wat is de functie van het gebruik?
- Welke instrumenten en methodieken zijn beschikbaar en binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming toepasbaar, om vast te stellen of er sprake is van middelengebruik, -misbruik of afhankelijkheid?
- Welke risico- (met daarbij comorbiditeit) en beschermende factoren voor de ontwikkeling van middelenmisbruik en –afhankelijkheid, dienen bij professionals binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming bekend te zijn? En hoe kunnen zij deze factoren bij de individuele cliënt detecteren?
Zorgtoewijzing en behandeling
- Welke normen, op basis van de resultaten/antwoorden bij uitgangsvraag 1 (vroegsignalering en diagnostiek), kunnen worden vastgesteld om te bepalen of 1) het middelengebruik of misbruik hanteerbaar is binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming, 2) de GGZ/verslavingszorg dient te worden geconsulteerd, of 3) de GGZ/verslavingszorg ingeschakeld moet worden?
- Welke bewezen effectieve interventies, waar mogelijk gescheiden naar leeftijdsgroepen en toepasbaar binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming, zijn beschikbaar om gebruik en misbruik te voorkomen, bij jeugdigen met een verhoogd risico?
- Welke bewezen effectieve interventies, waar mogelijk gescheiden naar leeftijdsgroepen en toepasbaar binnen de jeugdhulp en jeugdbescherming, zijn beschikbaar om gebruik en misbruik te verminderen?
Competenties en samenwerking
- Over welke competenties moeten professionals in de jeugdhulp en jeugdbescherming beschikken om de aanbevelingen geformuleerd bij 1 (vroegsignalering en diagnostiek) en 2 (zorgtoewijzing en behandeling) uit te kunnen voeren?
- Wat is er nodig om multidisciplinair overleg rondom de jeugdige uit te voeren?
- Wat is er nodig om in het gehele traject goed samen te werken met de jeugdige en het systeem (ouders/verzorgers/school)?