Middelengebruik is algemeen geaccepteerd in de Nederlandse samenleving. Dat geldt voor alcohol en in mindere mate voor tabak en cannabis. Middelengebruik van jeugdigen staat de laatste jaren wel meer in de belangstelling vanwege de groeiende kennis en daarmee samenhangende zorgen over de gevolgen ervan voor de ontwikkeling van jeugdigen.
Over de omvang van middelengebruik onder jeugdigen is in Nederland alleen gefragmenteerd onderzoek beschikbaar waarin verschillende doelgroepen, middelen en leeftijdscategorieën zijn onderzocht. Jeugdigen in de jeugdhulp, jeugdbescherming en het speciaal onderwijs vertonen vaak (overmatig) middelengebruik. In de jeugdhulp en jeugdbescherming heeft 33% van de onderzochte twaalf- en dertienjarigen al eens geblowd. In het regulier onderwijs is dat 4%, in het speciaal onderwijs 20% (Kepper, Monshouwer, Van Dorsselaer & Vollebergh, 2011). Ook rookt bijna een kwart van de jongeren in de jeugdhulp en jeugdbescherming dagelijks sigaretten. Onder de twaalf- en dertienjarigen buiten de jeugdhulp en jeugdbescherming is dat circa 1%.
Een kwart van de zestienjarigen die in een instelling wonen, heeft ooit XTC gebruikt, en 18% heeft ooit cocaïne gebruik. In het regulier onderwijs is dat in beide gevallen slechts 3%. Jongens in Justitiële Jeugdinrichtingen (JJI’s) blijken veel tabak, alcohol en drugs te gebruiken. Zo heeft 59% van de jeugdigen in detentie de maand voorafgaand aan de inbewaringstelling cannabis gebruikt.
De conclusie is dat middelengebruik onder de doelgroepen van de Nederlandse jeugdhulp en jeugdbescherming eerder regel dan uitzondering is.
Het gebruik van alcohol of drugs op zeer jonge leeftijd is om verschillende redenen problematischer dan het gebruik van middelen in de volwassenheid:
hoe jonger iemand met alcohol of drugs begint, hoe gemakkelijker problematisch gebruik kan ontstaan en hoe groter de kans dat iemand een middelenstoornis en bijkomende psychische stoornissen ontwikkelt;
bij jeugdigen kan frequent matig gebruik van middelen zoals alcohol, of zelfs incidenteel gebruik van drugs, negatieve gevolgen hebben voor de (hersen)ontwikkeling;
bij jeugdigen kan frequent matig gebruik van middelen een indicatie zijn van probleemgedrag;
jongeren gebruiken gemiddeld minder en minder frequent dan volwassenen, maar per gelegenheid wel veel. Denk bijvoorbeeld aan binge drinking;
lichamelijke afhankelijkheid (tolerantie en onthoudingsverschijnselen) en lichamelijke problemen ten gevolge van het middelengebruik lijken bij jongeren minder vaak op te treden dan bij volwassenen;
jongeren en met een verslaving zijn veel sneller van eerste gebruik naar regelmatig gebruik en vervolgens verslaving gegaan dan volwassenen;
jongeren ervaren hun gebruik van alcohol of drugs en de mogelijke gevolgen daarvan vaak niet als een probleem en zijn minder dan volwassenen geneigd hiervoor hulp te zoeken;
problematisch middelengebruik bij jeugdigen gaat, evenals bij volwassenen, vaak samen met een breed scala aan psychische stoornissen. Internaliserende stoornissen – onder andere depressie en angststoornissen- in combinatie met problematisch middelengebruik, lijken daarbij vaker voor te komen bij volwassenen-; externaliserende stoornissen daarentegen – met name aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit (ADHD) en gedragsstoornissen – vaker bij jongeren;
jeugdigen met LVB die middelen gebruiken, lijken door dit gebruik vaker in de problemen te komen dan jeugdigen zonder LVB.
Afgezien van het risico op het ontwikkelen van een middelenstoornis heeft het gebruik van alcohol en drugs bij jeugdigen op korte termijn verschillende negatieve gevolgen. Veel drinken in de leeftijd tot 23 jaar kan functionele achterstanden tot gevolg hebben en daardoor de schoolprestaties beïnvloeden. Daarnaast geeft alcoholgebruik problemen als agressie, overlast, ordeverstoring, antisociaal gedrag en geweld. Het kan daardoor leiden tot verstoring van sociale relaties.
Ook cannabisgebruik heeft acute effecten op het cognitieve functioneren (geheugen, leervermogen, taalgebruik en het kunnen begrijpen en uitvoeren van complexe, dagelijkse handelingen). Tot de directe effecten van blowen behoren onder meer een lagere reactiesnelheid, aandachtsproblemen en een slechter geheugen. Bij zware gebruikers zijn de negatieve gevolgen (onder andere een negatief effect op de geheugenfunctie) merkbaar tot een week later. Op de wat langere termijn kan cannabisgebruik bovendien leiden tot het ontwikkelen van depressieve klachten en psychotische stoornissen, al wordt over de richting van dit verband getwist. Sommige onderzoekers stellen dat ook andere factoren (zoals sociaal-economische status) tot psychotische stoornissen kunnen leiden.
Hoe jonger iemand is als hij met alcohol of drugs begint, des te hardnekkiger is de problematiek en des te groter de behoefte aan behandeling. Studies laten zien dat het beloop van alcoholisme onder jongeren bij ongeveer een derde na drie jaar chronisch is. Ongeveer een derde is abstinent, 15% krijgt na een aanvankelijke verbetering een terugval en 14% verbetert pas na een jaar.
Over het beloop van verslaving aan andere stoffen is veel minder bekend. Onder jeugdigen die vijf keer of vaker cannabis gebruikten, blijft het gebruik redelijk stabiel, van de jeugdigen die maximaal vier keer cannabis hebben gebruikt, gebruikt de meerderheid na drie jaar niet meer. Uit meerdere onderzoeken komt naar voren dat ook de leeftijd waarop een jeugdige begint met cannabisgebruik ertoe doet. Des te eerder het cannabisgebruik begint, des te hoger het risico op (blijvende) nadelige effecten. Hoewel het precieze onderliggende mechanisme nog niet is opgehelderd, bestaat er in de literatuur wel consensus dat preventie zich in de eerste plaats moet richten op het voorkómen van cannabisgebruik op jonge/jongere leeftijd.
Terwijl voor jeugdigen met LVB de gevolgen van gebruik zich eerder en sterker manifesteren en vaak pas in een later stadium hulp wordt gezocht, dan bij jeugdigen zonder LVB. Vroegsignalering van zowel alcohol- als cannabisgebruik is daarom voor deze groep ook bijzonder van belang.